Macro-economie
Micro-economie: die hoofdstukken kun je afzonderlijk begrijpen, je kan het ene door het
andere vervangen. Bij macro geldt dit niet. Je moet alle onderliggende delen begrijpen.
Geldmarkt, monetair beleid, aan het eind van de rit werken we macro-economisch model. Op
examen zeker analyse van het macro-economisch model met inzicht naar de andere
hoofdstukken. Mag je zeker van zijn. Dus dit deel echt goed met elkaar de link leggen.
Wat is macro-economie?
̶ Macro-economie bestudeert de werking en de ontwikkeling van een economie in
haar geheel
̶ Evolutie en samenhang van aantal ‘geaggregeerde’ variabelen (= variabelen
die zich in één land afspelen zoals consumptie appels, peren, auto’s alles
samen. Voor een hele regio dus zoals een land, continent, …)
̶ voor een economie (= region, land, landen, continent, wereld)
̶ economische groei, crisis, werkloosheid, saldo op de begroting, …
̶ Leidt tot beleidsadvies: ‘STABILISATIEBELEID’ (een 3e reden om in te grijpen
voor de overheid; overheid moet conjunctuurtijden verminderen, in hoogconjunctuur
economie afremmen en bij laagconjunctuur de economie stimuleren dmv welk beleid
eg monetair beleid)
̶ Hoe kan je de crisis aanpakken?
̶ Hoe kan je werkloosheid bestrijden?
̶ …
̶ ‘Economics’ of ‘the economy’? economics = studie , the economie = de economie in
haar geheel, denk aan het bestuderen van de economie van een land.
Micro-economie: analyse van gedragingen van een individu/gezin, één markt, één bedrijf,
…
Waarom is macro-economie belangrijk voor bestuurskundigen?
̶ Media volgen en begrijpen
̶ Taken/rol van de overheid in de economie
̶ Financiering van de overheid
̶ Discussie met anderen
̶ Meningsverschillen tussen economen
̶ Welk argument? allocatie – distributie – stabilisatie
Evolutie van variabelen
̶ WELKE macro-economische variabelen? BBP, inflatie, … Stel u altijd de vraag
waarin zijn die grootheden uitgedrukt!
̶ Uitgedrukt in WAT?
̶ Euro, dollar? (vaak gebruikt voor BBP)
̶ Procent? (van wat?) (vaak gebruikt voor inflatie)
̶ Aantallen? (menen, werklozen, machines)
̶ indexcijfers
̶ Overzicht
̶ BBP per capita in PPP dollars
̶ Werkloosheidsgraad in ???
̶ Inflatie in ???
̶ Begrotingsoverschot (+) of tekort (-)
̶ Spaarquote in ???
̶ Saldo op de lopende rekening in ???
̶ Index van het consumentenvertrouwen in ???
1
,Macro bestaat du suit een veelheid aan variabelen. We gaan kijken naar de definities:
beschrijvende macro, welke variabelen. Daarna gaan we analytische macro bekijken.
BBP per capita (PPP$) 1990-2015
Uitgedrukt in dezelfde munteenheid zodat je ze kan vergelijken. Hier in dollars. Er zit heel
wat variatie tussen landen. Groen is nogal hard gestegen = China; van 700 naar 10 000 dollar.
China is zich volgens BBP per capita plots anders gaan gedragen. Rood = wereld BBP pc.
Bovenste lijntje = VS, daarna België, eronder land die gegroeid is en op een bepaald moment
een enorme achteruitgang meebracht = Griekenland. Economische groei = stijging BBP per
capita. Lijn met hoekig verloop = IRAK. Eerste golfoorlog, tweede golfoorlog. Bij Syrië zou
je net hetzelfde zien. De twee onderste. Bruine = het armste land ter wereld op dit moment.
Aan het einde wordt ze zelfs nog wat armer = Afrika (Centraal Afrikaanse Republiek). Zwart
= Turkijke, het ander is Marokko.
Werkloosheidsgraad in %
Rood is Irak= in tweede golfoorlog enorme stijging WKL, ook Griekenland enorme stijging
WKL in 2009 = grijs.
Inflatie in %
Laatste jaar is inflatie steeds lager. Twee pieken = Mali en China. In Japan soms zelfs
negatieve inflatie. Ook zie je dat inflatie in 1990 in veel landen van 6 tot 4%. Deze is
stelselmatig gedaald. We hebben hem in Europa dus beter in controle. En mali heeft vaste
wisselkoers met Euro, daarom hebben ook zij meer controle. Zij kopiëren het europees beleid.
Extreme inflatie in %
Passe zelfs niet op de figuur. Zimbabwe had je een president die gewoon wat geld laten
drukken, gevolg: teveel geld in de economie, de prijzen stegen.
Begrotingsoverschat als % van BBP
Meestal negatief, wilt zeggen dat we te maken hebben met een tekort! Zeker in Griekenland,
het blauwe = 15% tekort wat zeer groot is. Land zoals Duitsland heeft er soms wel, maar
geraakt er ook uit. België en Italie, B wordt vandaag ook geconfronteerd met tekort.
Dit was even ter illustratie.
Overzicht
H0 Inleiding algemeen
H1 Beschrijvende macro
Markten
H2 Geld
H3 Monetair beleid
H4 Arbeid
H5 Kapitaal
H6 Internationale aspecten
H7 Conjunctuur
Macro-economisch model
H8 Inleiding
H9 Vraagzijde reëel
H10 Vraagzijde reëel + monetair
H11 Vraagzijde en Aanbodzijde
H12 Lange termijn groei
H0 Inleiding algemeen (er is geen hoofdstuk
beschikbaar = enkel de slides)
̶ Tot nu: micro-economische analyse
2
, ̶ Gedragingen van individuele agenten: consumenten en producenten
‒ Individuele vraagcurve (1 consument)
‒ Individuele aanbodcurve (1 producent)
Conclusie: als prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid.
̶ Aggregatie tot vraag en aanbod per markt (van alle consumenten en
producdenten samen, dan kreeg je evenwichtsprijs)
Conclusie: als die prijs stijgt, daalt de hoeveelheid.
̶ Partiële analyse want we hebben veel veronderstellingen gemaakt eg
“ceteris paribus” = al het overige blijft gelijk. Dit valt weg met macro. Er
wordt hier te veel randfacturen weggenomen bij micro.
̶ Interessant, maar wat met andere aggregaten?
̶ Analyse van alle bestedingen?
̶ Analyse van alle productie?
̶ Werkloosheid?
̶ Inflatie?
̶ Wisselkoersen?
Kunnen we wel de micro-econmische redenering doortrekken? Neen, dit is te
eenvoudig. Er zijn verschillende redenen waarom dit niet lukt.
Van micro naar macro
̶ Stel N goederen & diensten die worden verhandeld (micro) Grote PQ is alle
bestedingen in een gehele economie.
̶ We nemen som van transacties:
PQ= p1 q1 + p2 q2 + p3 q3 +…+ p N q N
N
PQ=∑ pi qi
i=1
̶ Als we het gedrag van elke pi qi kunnen analyseren; alle microgedragingen kent, ken
je maw ook het gedrag van de som. Dus als je micro begrijpt is macro de som?
̶ Dan ook het geheel PQ?
Is macro de optelsom van micro?
̶ “Kan je het aggregaat (macro) begrijpen door analyse van onderliggende delen:
consumenten en producenten (micro)?” Als het antwoord ja is, dan geen macro-
econmische analyse nodig.
̶ Antwoord: niet volledig; maar er zijn hier meningsverschillen tussen economen.
̶ Drie redenen waarom macro meer is dan optelsom van micro
1. De economische kringloop (verbanden tussen markten; c.p.?)
2. Geld (dit bestond niet in micro, geld als grootheid bestond niet, nominaal of
Reëel?)
3. Coördinatieproblemen: individuele rationaliteit vs. collectieve rationaliteit
(buiten beschouwing in micro)
Belangrijk: meningsverschillen NIET over meetinstrumenten, wel over analyse, het model
dat we gaan gebruiken.
Reden 1: de economische kringloop
̶ Verband
̶ Markten van finale goederen en diensten
̶ Markten van productiefactoren (arbeid en kapitaal)
Veranderingen in de markten van g&d kunnen gevolgen hebben voor
markten productiefactoren en aldus inkomen.
3
, Veranderingen in markten van productiefactoren eg productiviteit neemt toe,
hebben gevolgen voor markten g&d eg producten kunnen worden verkocht aan
een lagere prijs.
̶ Kringloop
̶ Aan de ene kant heb je Groepen huishoudingen
‒ Gezinnen
‒ Bedrijven
‒ Overheid
‒ Buitenland
̶ Gesloten circuit: uitgaven van de ene vormen inkomsten van de andere (als ik
blik cola koop is dat voor mij een uitgave maar voor de verkoper een inkomst)
‒ Finale goederen en diensten, productiefactoren
‒ Geld
‒ Verkoop van goederen en diensten levert PQ op, daarmee
productiefactoren betalen (loon, huur, pacht, intrest, dividend,…)
Gezinnen bieden productiefactoren eg arbeid, kapitaal aan aan een bedrijf of het gezin bezit
aandelen van het bedrijf, spaargeld voorzien voor het bedrijf. Gezinnen leveren het blauwe.
Bedrijven leveren alle soorten g&d aan gezinnen = reële kringloop. In de andere richting krijg
je bedrijven die inkomen betalen aan de gezinnen, niet alleen inkomen uit arbeid maar ook uit
kapitaal eg rente, huur, … Dit is de geldkringloop. Micro = er is geen verschil tussen de twee.
Macro = bovenkant en onderkant figuur staan met elkaar in verband. Verandering boven kan
voor verandering onder zorgen. Er is dus verband tussen markt g&d en markt
productiefactoren.
Voorbeeld hiervan:
De economische kringloop (blauw)
̶ Verband tussen ‘bovenkant’ en ‘onderkant’
̶ Voorbeeld: Stel alle prijzen pi stijgen (inflatie)
̶ => consumptie daalt? (micro-economische redenering) Ceteris Paribus
̶ Merk op: inkomen (bovenkant) stijgt ook
‒ Hoe reageren consumenten?
‒ Meer consumenten of niet? En dus meer productie?
̶ Belangrijk: inflatie heeft andere effecten dan o.b.v. micro
‒ Het effect via inkomen werd micro-economisch verwaarloosd (c.p.)
‒ Omdat we maar naar één markt kijken
4