Samenvatting voor het vak sociale psychologie voor het tweede jaar sociaal agogisch werk aan de hogeschool Vives te Kortrijk. Aan de hand van het boek 'sociale psychologie: een inleiding' van Pol Craeynest.
2. Sociale waarneming - het beeld dat
mensen zich van elkaar vormen
Meestal hebben we er geen moeite mee om ons van bij een eerste contact al meteen een idee te
vormen van wat voor persoon we voor ons hebben.
1. De manier waarop we bepaalde eigenschappen afleiden uit wat we bij het individu waarnemen.
2. Het samenvoegen van de verschillende eigenschappen die we aldus op het spoor komen.
2.1 Het materiaal waarop we ons baseren
Zintuiglijke waarneming: via zintuigen prikkels opvangen en die verwerken tot patronen waar
we een betekenis aan toekennen.
Sociale waarneming (= interpersoonlijke waarneming): mensen bepaalde kenmerken
toedichten die we niet rechtstreeks kunnen waarnemen (vb.: zenuwachtigheid), maar die we
afleiden uit wat we waargenomen hebben.
Percept = het beeld dat we ons vormen van wat uiterlijk waarneembaar is.
Concept = het idee dat ontstaat van iemands innerlijke persoonlijkheid.
2.1.1 Het fysieke uiterlijk
Meestal het eerste en soms het enige dat we van iemand waarnemen.
Algemene eigenschappen geslacht, leeftijd, huidskleur …
Specifieke kenmerken lichaamsbouw, gelaatskenmerken, haarlijn …
Er wordt vooral gelet op het gezicht, dan op andere lichaamskenmerken.
2.1.2 Het gedrag
Wordt in sterke mate mee beïnvloed door de situatie waarin iemand zich op een bepaald moment
bevindt of door de rol die hij te spelen heeft. Bovendien is het zo dat we sommige individuen keer
op keer in dezelfde situatie of rol te zien krijgen, zodat het beeld dat we ons van hen vormen erg
eenzijdig wordt.
2.1.3 Lichaamstaal (= non-verbale communicatie)
= De manier waarop mensen spreken of zich gedragen.
Visueel zijn we vooral gericht op de wisselende gelaatsexpressies.
Darwin veel emotionele uitingen ook terug te vinden bij dieren, dus: aangeboren patronen.
Elfenbein zelfde als Darwin, maar: naargelang de cultuur toch kleine verschillen.
Gebaren = voornamelijk bewegingen met de handen en het hoofd.
Lichaamshouding = manier waarop we ons bewegen.
Stemgebruik = manier waarop iemand spreekt, los van wat hij inhoudelijk aan het zeggen is.
De meeste gedragsuitingen gebeuren onwillekeurig.
2.2 Het attributieproces
In sommige situaties kan het belangrijk zijn om tot een meer waarheidsgetrouw beeld te komen.
Attributen = eigenschappen die we iemand ‘toeschrijven’ of attribueren op basis van wat we bij
de persoon waarnemen.
, 2
2.2.1 Interne of externe oorzaken van het gedrag
We gaan in bepaalde gevallen spontaan een externe factor (iets in de situatie) aanduiden als
verklaring voor het gedrag, terwijl de oorzaak op andere momenten veeleer intern, in de persoon
zelf gesitueerd wordt.
2.2.1.1 Belang van een correcte attributie
In bepaalde gevallen kan een correcte attributie wel een must zijn:
Iemand die een ander verwondde: als zijn gedrag kan toegeschreven worden aan ongunstige
omstandigheden uit zijn jeugd of aan het feit dat hij op het moment van de feiten werd
aangevallen (extern), dan is er een kans dat hij vrijgepleit wordt van schuld.
2.2.1.2 Het covariatiemodel als attributietheorie (p42-45!!)
Harold Kelley volgens hem gaan we bij het verklaren van iemand gedrag ongeveer te werk
zoals een wetenschapper die een verklaring zoekt voor een fenomeen dat hij ter studie neemt.
Covariëren = nagaan of 2 fenomenen samen variëren (bv.: kijken naar geweldfilms lokt agressief
gedrag uit).
Drie criteria om uit te zoeken of een gedrag eerder intern of extern geattribueerd wordt:
1. Consensus (= overeenstemming): hier wordt nagegaan of het gedrag varieert naargelang de
persoon die we in het vizier hebben (de actor).
- Hoge consensus = weinig verschil met anderen externe attributie
- Lage consensus = veel verschil met anderen interne attributie
2. Consistentie (= stelselmatigheid): nagegaan of het gedrag varieert naargelang de tijd.
- Hoge consistentie = weinig verschil met andere momenten intern geattribueerd
- Lage consistentie = veel verschil met andere momenten extern geattribueerd
3. Distinctiviteit (= verschillendheid): heeft betrekking op de bijzondere omstandigheden of de
specifieke situatie.
- Hoge distinctiviteit = veel verschil naargelang de omstandigheden externe oorzaak
- Lage distinctiviteit = weinig verschil naargelang de omstandigheden interne oorzaak
Combinatie kan leiden tot meer zekerheid en we kunnen er meer aanduidingen uit halen
betreffende de meer concrete oorzaken van het gedrag:
Consensus Consistentie Distinctiviteit Attributie
Laag Hoog Laag Intern
Alleen Bert is Vrijwel steeds tijdens Ook bij andere De reden is te zoeken
verstrooid de wiskundeles leraren bij Bert zelf
Hoog Hoog Hoog Extern
De meeste leerlingen Vrijwel steeds tijdens Alleen tijdens de Het zal aan de leraar
letten niet op de wiskundeles wiskundeles liggen
Laag of hoog Laag Laag of hoog Extern
Alleen Bert of Normaal is Bert heel In alle lessen Het ligt aan iets in de
iedereen in de klas aandachtig Of enkel bij wiskunde omstandigheden
, 3
A: bij een lage distincitiveit
(alle leerkrachten), een hoge
consistentie (alle lesdagen) en
een lage consensus (alleen
Bert) komt men logischerwijze
tot een interne attributie: het
probleem zal bij Bert liggen.
B: bij een hoge distinctiviteit
(allen bij leerkracht wiskunde),
een hoge consistentie (alle
lesdagen) en een hoge consensus (alle leerlingen) besluit men tot een externe attributie: het
probleem zal bij de leerkracht of bij zijn manier van lesgeven liggen.
2.2.2 Fouten en vertekeningen bij het attribueren
Dikwijls weten we gewoon niet hoe de persoon zich op andere momenten gedraagt, zodat het
onmogelijk is om de consistentie na te gaan.
2.2.2.1 De fundamentele attributiefout
De vaststelling dat wij er spontaan toe neigen om de persoon zelf en niet de situatie als oorzaak te
zien van het gedrag. Enkel wanneer een externe verklaring zich opdringt, zijn we bereid om het
gedrag aan externe factoren toe te schrijven.
Tweestappenmodel (Gilbert): (p49)
1. Eigenschap toeschrijven (interne attributie)
2. Corrigeren van de situatie
2.2.2.2 Het actor-observatoreffect
= Het verschil in attributie naargelang het perspectief van waaruit we de dingen bekijken.
Bij ons eigen gedrag zijn we spontaan geneigd om het gedrag extern aan te duiden.
Wrm gedrag van anderen intern attribueren en ons eigen gedrag extern? Hangt af van de
hoeveelheid informatie over de situatie en over de soort informatie.
Door jezelf te bekijken (video-opname), ga je veel meer letten op de eigen hebbelijkheden, en dat
kan een 1e noodzakelijke stap zijn om er eventueel ook iets aan te doen.
2.2.2.3 Attributies toevoegen of afzwakken
Bij het verklaren van iemand gedrag streven er ernaar om de oorzaak in verhouding te brengen
met het gewicht of de belangrijkheid van het gedrag zelf.
Attributies toevoegen wnr een gedrag zo ongewoon of extreem is dat we de directe
aanwijsbare reden als ontoereikend aanvaren, dat we actief zoeken naar bijkomende
verklaringen.
Afzwakken bij een teveel aan mogelijke verklaringen gaan we een herschikking maken en
sleutelen aan de respectieve gewichten.
2.2.2.4 Impact van de gevolgen van het gedrag
Dat eenzelfde gedrag de ene keer intern en een andere keer extern geattribueerd wordt.
Vb.: rook verwittiging brandweer niet erg, enkel buurman die paar dingen verbrandt.
rook verwittiging brandweer bijgebouw tuinhuis stond in brand heldhaftigheid.
, 4
2.2.2.5 Motivationele vertekeningen
Persoonlijke gevoelens en vooroordelen zijn van invloed op de richting (intern of extern) die de
attributie uitgaat.
Zelfbedieningstendens (self serving bias) = dat mensen de neiging hebben om hun successen het
liefst intern en hun mislukkingen bij voorkeur extern te attribueren. (Vooral typisch voor
individualistische culturen).
Zichzelf wegcijferende tendens (self-effacing bias) = dat vooral de mislukkingen intern en de
successen extern geattribueerd worden. (Vooral in collectivistische culturen).
2.3 Uitwerking tot een globaal beeld
Onderzoek toont aan dat de manier waarop verschillende deelindrukken samengevoegd worden
tot een totaalbeeld, soms echt veel weg heeft van een gemiddeldeberekening.
De informatie-integratietheorie (Anderson) = het gaat niet om een simpele optelling of
gemiddeldeberekening. Maar: de gegevens waarop zo’n oordeel gebaseerd is krijgen ieder een
bepaald gewicht toebedeeld alvorens ze tot een synthese gebracht worden.
2.3.1 Kenmerken van de binnenkomende informatie
2.3.1.1 Positie-effecten
Voorrangseffect (primauteitseffect) = dat de 1e indruk die je van iemand opdoet, een grotere
impact heeft op het beeld dat je je van hem vormt.
De 1e indruk is in staat om een totaalbeeld op te roepen, dat zijn schaduw afwerpt over de manier
waarop de later binnenkomende info ontvangen zal worden. Verklaringen:
1. Zodra mensen zich een beeld van iemand gevormd hebben, neemt de motivatie af om nog veel
aandacht te besteden aan de info die nadien komt.
2. De neiging om de gegevens die je wel nog opneemt te interpreteren in het licht van het beeld
dat eerder al gevormd werd.
Recentheidseffect (recency effect) = dat de laatste indruk een speciale invloed heeft.
2.3.1.2 Centrale en perifere eigenschappen
Centrale eigenschappen = joviaal, afstandelijk … hebben een heel krachtige uitwerking op de
beeldvorming.
Perifere eigenschappen = links-, rechtshandig …
Halo-effect = stralenkrans rond de zon, positief kenmerk neemt de bovenhand.
Horns-effect = negatief kenmerk neemt de bovenhand.
2.3.1.3 Het negativiteitseffect
= Dat de negatieve indrukken die je van iemand opvangt doorgaans meer invloed hebben op het
totaalbeeld dan de positieve.
Reden: het opvallende karakter van die negatieve gegevens en bevatten meer uitgesproken
informatieve waarde.
2.3.2 Kenmerken van de beoordelaar
2.3.2.1 Invloed van de eigen persoonlijkheidsstructuur
Mensen gebruiken graag zichzelf als norm om anderen te beoordelen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ParAL. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,29. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.