Sinds het begrip ‘hysterie’ in de jaren 80 geschrapt werd uit de
DSM, het diagnostisch en statistisch handboek van psychische
aandoeningen dat psychologen en artsen gebruiken, is de ziekte
voorgoed verdwenen uit de samenleving. ‘Hysterische
persoonlijkheid’ werd hierbij omgedoopt in ‘histrionische
persoonlijkheid’. Toch zijn er nog restanten van hysterie te vinden,
enkele voorbeelden hiervan zijn psychose,
persoonlijkheidsstoornissen, conversie en dissociatie. Het begrip
verdween omdat er geen consensus was over de definitie van
hysterie. Verder zou ook de dalende populariteit van Sigmund Freud
hier partte in kunnen gespeeld hebben, hij werd immers enkel nog
gezien als door de mand gevallen charlatan en fantast. Verder is ook
de opkomst van het evidence-based denken een oorzaak van het
verdwijnen van hysterie. Ook staat niet langer het inzicht van de arts
centraal, nu is dit de wetenschappelijke bewijsvoering: alles wat je
niet kan meten, bestaat ook niet. Vervolgens wordt de
psychoanalyse overstegen door de cognitieve gedragstherapie, een
korter en goedkoper alternatief.
En toch is hysterie tegenwoordig nog altijd overal zichtbaar. In
de krant, op televisie, in gesprekken, in de politiek, etc. Vooral
binnen grote groepen lijkt de hysterie sterk aanwezig, men spreekt
hier van ‘collectieve besmetting’, waar sociale media in het dagelijks
leven een goed voorbeeld van is. Ook in hoe we omgaan met
politiek-morele vraagstukken zoals veiligheid, gezondheid, identiteit,
immigratie, welvaart en criminaliteit is hysterie meer dan ooit
aanwezig: ze vertonen allemaal hysterische trekjes. Het is moeilijk
voor ons om problemen met o.a. Criminaliteit en welvaart aan te
pakken. Objectief gezien stellen we het goed, maar gevoelsmatig
projecteren we onze zorgen op groepen en instituten buiten de
landsgrens, terwijl dit totaal niet nodig is.
In het dagelijks taalgebruik wordt vaak in negatieve context
over hysterie gesproken. Het is een term die we gebruiken om
iemand aan te duiden die ‘buiten zinnen is’, die ‘extreme
gedragingen’ vertoont, die niet ‘voor rede vatbaar’ is, die een
overdreven persoonlijkheid heeft, die temperamentvol en prikkelbaar
is en veel stemmingswisselingen heeft. De term wordt nog vaker
gebruikt voor vrouwen.
Michel Foucault deelde hysterie op in drie historische periodes:
de renaissance, de klassieke periode en de moderniteit. Ik elk van
deze periodes beschrijft hij hysterie anders. In de renaissance had
het Franse woord folie twee betekenissen: ‘waanzin’ en ‘dwaasheid’.
In de klassieke tijd werd waanzin gezien als een maladie mentale,
een ziektebeeld. Volgens Foucault vindt tussen 1780 en 1820 een
omwenteling plaats: hysterie maakt zich los van het kwaad,
demonen en de duivel. Volgens deze nieuwe medische blik zit de
essentie van de ziekte in de lokaliseerbaarheid en in het houvast dat
,het lichaam biedt. Om de kern van hysterie vast te stellen, is een
verhaal nodig: de patiënt zelf, zijn of haar leefomgeving,
levensverhaal, etc. De arts gaat aan de slag aan de hand van de
individuele ziektegeschiedenis. De artsen krijgen vaak bezoek van
mensen die last hebben van hysterie, vaak in combinatie met
depressie, ADHD, burn-out en stress. Via een techniek van vrije
associatie, de opvolger van hypnose, worden patiënten
aangemoedigd om vrij en spontaan te spreken over alles wat in hen
opkomt, zo komen hun diepste geheimen en verdrongen
herinneringen naar boven en worden ze aangemoedigd om deze te
herbeleven. Volgens Freud ontstaat hysterie door traumatische
gebeurtenissen die niet in woorden omgezet kunnen worden.
Hoe dan ook blijft hysterie onduidelijk en omstreden; een vaag
concept. Velen hebben geprobeerd het mysterie te ontrafelen, vaak
uit historisch perspectief. Hierin komen veel verhalen naar boven van
vrouwen bezeten door de duivel en heksen. De centrale gedachte
was dat de baarmoeder de reden was voor hun hysterie: men dacht
dat de baarmoeder zich kon verplaatsen naar het hoofd en daar
giftige dampen zou uitscheiden.
Zoals eerder gezegd, komt hysterie voor op verschillende
plaatsen zoals politiek en wetenschap, maar ook in de kunst en
literatuur. Gilles Deleuze schreef dat er een band zou zijn tussen
zowel hysterie en schilderkunst, als hysterie en literatuur.
Om de centrale vraag “Wat kan hysterie betekenen in het
denken van vandaag?” Te beantwoorden, moeten we dus kijken naar
psychologische factoren, klinisch-diagnostische analyses en
biologische factoren, zoals genetische variatie.
Marc Schuilenberg wil hysterie op een filosofische manier
analyseren. Om het raadsel van hysterie te doorgronden, moeten er
o.a. Verbanden gelegd worden om de ziekte te begrijpen, moeten
deskundigen om tips gevraagd worden, moeten er
getuigenverklaringen afgenomen worden, etc. Die nieuwe verbanden
moet duidelijk gemaakt worden aan de maatschappij en de
werkelijkheid moet hergeordend worden. Hierbij is er een relatie met
siencefiction: ook dit genre kijkt op een andere manier naar de
samenleving. Zaken die ons nu bezig houden worden geprojecteerd
op de nabije toekomst en zo wordt er een luik naar een nieuwe
wereld geopend. Denken vanuit de toekomst doe je niet door achter
de feiten aan te hollen, maar door deze vorm te geven. Schuilenberg
kiest ervoor om hysterie te benaderen als een abstract
maatschappelijk verschijnsel: het begint niet in de bibliotheek, maar
op straat. Hij doet etnografisch onderzoek en gaan persoonlijk
ervaringen opdoen in de Rotterdamse probleemwijk Hillesluis. Hier
maakt hij deel uit van Buurt Besluit, een initiatief waarbij burgers het
beleid van de gemeente mee kunnen opstellen en laten uitvoeren.
,------------------------------------------------------------------------------------------------
------
De negentiende eeuw begon hysterisch. De mensen leken
vaker geprikkeld, wonden zich sneller op en reageerden vaker
opgewonden. Dit veranderde in de tweede helft van de negentiende
eeuw: op dit moment nam de hysterie een epidemische vorm aan,
die dertig jaar zou duren. De epidemie brak uit over heel Europa, op
het platteland en in grote steden, vooral in Frankrijk en Duitsland.
Toch kwam de val van de hysterie even snel en plots als haar
ontstaan.
Maar daarvoor kwam de hysterie al voor in het oude Egypte als
een ziekte van de baarmoeder. Daar bevinden we ons voor het eerst.
De baarmoeder geeft ons beschutting waar we ook na de geboorte
naar op zoek zijn: hutten, huizen, dorpen, bedrijven, etc. Duitse
filosoof Peter Sloterdijk beschrijf de baarmoeder als een soort ‘sfeer’
die veilige en comfortabele beschutting biedt tegen de boze
buitenwereld. Als we kijken naar de etymologie van het woord
hysterie, komen we uit op het Griekse woord hysterikos, dat ‘de
baarmoeder betreffend’ betekent en is afgeleid van het Griekse
hysteria, ‘baarmoeder’. Aangezien de baarmoeder iets eigen is aan
vrouwen, wordt hysterie ook vaak mal de mère genoemd. Frans
Gilson schreef daarom een artikel met daarin de drie belangrijkste
typologieën. Ten eerste heb je een femme fragile; een zielige,
hardwerkende en voor hysterie kwetsbare vrouw. Vervolgens heb je
een femme fatale; een aantrekkelijke vrouw die liegt en bedriegt. Als
laatste heb je een femme savante; een geleerde vrouw die
gelijkwaardig wil zijn aan mannen, want sterk ingaat tegen het beeld
in de negentiende eeuw dat de vrouw afbeeldt als zorgzame
huisvrouw die zorgt voor het huishouden.
In de geschiedenis zijn er twee verklaringen die gegeven
worden aan hysterie: de natuurlijke en de bovennatuurlijke. De
natuurlijke verklaring zoekt de oorzaak bij het idee achter de
hysterie is dat de baarmoeder zou zwerven doorheen het lichaam.
De hysterische klachten zouden ontstaan door verdrukking van de
andere organen, tijdens de verplaatsing van de baarmoeder. Het
idee van de baarmoederlijke drift vindt men terug bij zowel de
Egyptenaren als bij Plato. Plato zei namelijk: “hoe groter het
verlangen van de baarmoeder om kinderen te baren, hoe meer ze
ronddoolt in het lichaam”. Deze hysterie komt voor bij een tekort aan
seksuele bevrediging, voornamelijk bij weduwen, ongehuwde
vrouwen en nonnen. Om een einde te maken aan de hysterie, moet
de baarmoeder terug op de juiste plaats terechtkomen. Hier zijn een
aantal mogelijkheden voor: seks, paardrijden, massages,
bloedzuigers, etc. Een andere natuurlijke verklaring wordt gegeven
door de humorenleer van Hippocrates en Ganalus. Hierin worden de
, vier lichaamssappen -bloed, zwarte gal, gele gal en slijm- vergeleken
met de elementen van materie: vuur, water, aarde en lucht. In de
natuurlijke verklaringen staat het medisch probleem centraal, terwijl
in de bovennatuurlijke het moreel probleem centraal staat. Bij de
bovennatuurlijk verklaring werd gedacht dat vrouwen bezeten waren
door demonen en duivels, ze waren niet langer ‘ziek’, maar een
handlanger van de duivel. In deze periode werden een heel aantal
mensen veroordeeld voor hekserij werkwege hun vermoedelijke
samenwerking met de duivel en zijn demonen: er werden 100.000
mensen veroordeeld en daarvan stierven er tussen de 30.000 en
60.000.
In de zeventiende eeuw schreven er voor het eerst artsen over
hysterie bij mannen. Voordien kregen mannen met dezelfde
symptomen, de diagnose van hypochondrie. Men was namelijk tot de
ontdekking gekomen dat door atomen de baarmoeder niet van
plaats kon wisselen. Maar ondanks dat er in de zeventiende eeuw
meer bewijs was dat hysterie niet werd veroorzaakt door de
baarmoeder, duurde het nog zeker twee eeuwen voordat er definitief
afstand werd gedaan van de uterustheorieën. Het blijft wel duidelijk
dat deze denkwijze niet voor homoseksuelen, joden en zwervers
gold. Maar zo zocht Le Pois de verklaring van hysterie dus in de
hersenen en niet in de baarmoeder. Het zou hierbij gaan om
verwarringen in het brein die de lichaamssappen uit evenwicht
zouden brengen en ze zo in de hersenen terechtkomen:
breinvertroebeling. Sydenham daarentegen zoekt de oorzaak van
hysterie in de menselijke geest. Volgens hem wordt het functioneren
van het lichaam verstoord door ‘verwarde geesten’ die zich
bemoeien met de lichaamsfuncties. In de volksmond bleef hysterie
een ‘vrouwenziekte’ gediagnosticeerd door ‘mannendokters’.
Een grote denker achter de hysterie was de arts, Jean-Martin
Charcot. Hij werd in 1825 geboren in Parijs en toen hij 37 was, werd
hij arts in de Salpêtière, in Parijs. De Salpêtière was het belangrijkste
centrum in Europa waar hysterici werden opgenomen en behandeld.
Het werd ook wel het ‘levende museum van de pathologie’
genoemd. Bovendien heeft de Salpêtière een amfitheater waar
Charcot wekelijks colleges geeft over hysterie. De colleges werden
zowel door artsen, als door journalisten, kunstenaars, schrijvers,
actrices en politici gevolgd. De openbare vertoningen hebben een
theatraals karakter en door de theatraliseren van het hysterisch
lichaam wordt er duidelijk een vergelijking gemaakt met een
kunstwerk. Vanaf 1870 begint Charcot daar aan zijn studie van de
hysterie. Hij doet voornamelijk beschrijvend werk, door de patronen
van zijn hysterische patiënten te observeren en te beschrijven. Op
die manier wil Charcot de hysterie onderscheiden van andere
ziektebeelden. Hij schrijft dat hysterie ‘van alle tijden is, en geldt
voor alle landen, volken, religies en rassen’. Volgens hem kent het