POSITIVE TEACHING
BEGINSITUATIE
INTRO
= het creëren van een gunstig klasklimaat.
3 grote onderdelen:
1) Beginsituatie
2) Leefklimaat
3) Leerklimaat
KENMERKEN DE LEERLINGEN
Om een positief leefklimaat te bekomen in je klas, is het belangrijk dat je het denken van
het lager schoolkind goed begrijpt.
Vaststellingen:
1) JONGE KINDEREN KUNNE HUN EMOTIES NOG NIET ZO GOED REGULEREN.
a. Emoties bij zichzelf en anderen herkennen en benoemen.
b. De mensen rondom doen de regels voor en kinderen kopiëren.
c. Strategieën om hun emoties onder controle te houden. (= emotieregulatie)
d. Positieve interactie in de klas emotieregulatie, motivatie, betrokkenheid,
…
e. Oprechte aandacht voor iedereen, dan help je de kinderen om een positief
zelfbeeld te ontwikkelen + motiveer je hen om naar school te gaan.
2) DE JONGE LEERLING HECHT VEEL BELANG AAN VOORSTELBARE
SITUATIES
a. Interesse in wereld rondom hen wordt groter.
b. Langere concentratie (+- 50min) Na 10min afzwakking, zorg dus voor
variatie die de aandacht boog maximaal te benutten.
c. Onvoldoende abstract denken, nood aan concrete en voorstelbare
situaties.
d. Vertrekken vanuit realistische materialen en situatie. (breuken = pizza
punten ,etc.)
e. Mentale representatie = niet meer alle materiaal te manipuleren om tot
leren te komen.
f. Onderscheid realiteit en fantasie ( bewust van de verschillen).
3) HET KIND IN DE LAGERE SCHOOL IS VERBAAL STERK
a. Meer praten + bedenken van verhalen en verzinnen van grappen.
b. Hersenen ontwikkelen steeds verder, dus taalontwikkeling neemt toe.
c. Verbaal onderhandelen
1
, d. Ruzie: jonge kinderen gaan rigide om met regels, in hun eigen belang.
Later flexibeler met regels.
e. Verbaal onderhandelen; (bv. Als ik dit doe, mag ik dan dat).
4) EEN LAGER SCHOOLKIND LEERT SAMENWERKEN
a. Afnemend egocentrisme, perspectief van de ander kunnen begrijpen.
b. Oprechte interesse in de ander
c. Leren door observatie
d. Goed samenwerken samenwerkingsvaardigheden aanleren
• Basisvaardigheden: elkaar aankijken, elkaars naam gebruiken, duidelijk
praten,…
• Voortgezette vaardigheden: complimenteren, hulp vragen,
samenvatten,…
• Gevorderde vaardigheden: plaatsen in standpunt van de ander, op een
vriendelijke manier meedelen dat je het daarover niet eens bent.
e. haalbare opdrachten bij samenwerking. (goedthuis gevoel in luisteren en
rekening houden met elkaar = kan je groepen uitbreiden).
5) LAGER SCHOOLKIND KAN REGELS RELATIVEREN
a. 1e leerjaar: star vasthouden aan regels. / 7jaar: samenhang tussen regels
en gedrag.
b. Als leerkracht grenzen positief verwoorden Zeg wat je verwacht, niet wat je
wil.
c. Willen zich aan de regels houden, omdat het zo hoort. Niet per sé om straf
te vermijden of om beloning te krijgen.
d. Stilaan relativeren (die regel is onzin, dat doe ik niet.)
e. Begrijpen dat je over regels kan discussiëren
f. Context beter n rekening brengen. (bv. Hij maakt mijn zandkasteel stuk,
maar het was per ongeluk).
6) EEN LAGER SCHOOLKIND KAN ZICH CONCENTREREN ALS HIJ GEBOEID IS.
a. Kinderen hebben het moeilijk met lang stilzitten (= betekent niet dat ze
geen concentratie hebben).
b. Lange tijd intens betrokken met zaken die inspelen op hun interesse en
hun exploratiedrang.
c. (Juf) rekening houden bij het plannen van activiteiten. Activiteit die je als
leerkracht zelf bedenkt, zal enkel intense betrokkenheid opleveren.
d. Kennis reproduceren + onthouden sneller informatie.
e. Langer aandacht, geheugencapaciteit neem toe (6 items onthouden)
f. Werkhouding van jonge kinderen en de eisen van die aan hen gesteld
worden mogen worden, liggen dus steeds hoger.
7) EEN LEERLING HOUDT VAN STRUCTUUR
a. Structuur = houvast exploreren!
b. Gevoel van veiligheid en zekerheid. Beter ontwikkelen
2
, c. Vrij om op onderzoek te gaan, doen dit graag met een volwassene samen.
d. Durven fouten maken
e. Zorg voor een duidelijke dagplanning + goed klasopstelling + vermijd
rommel (zodat kinderen niet afgeleid worden)
8) EEN JONG KIND ZIT NIET GRAAG STIL
a. Nood aan natuurlijk behoeftes; beweging en spel.
b. Lang stilzitten minder voelen in je vel slechtere schoolresultaten.
c. Aandacht kunnen richten op wat belangrijk is.
d. Hersenfuncties (executieve functies ) gaan we stimuleren door te oefenen
op impulsbeheersing (doorzetten, even afwachten,..) werkgeheugen (een
instructie onthouden, stapjes na elkaar kunnen uitvoeren) en cognitieve
flexibiliteit (wisselen van perspectief).
KENMERKEN VAN JEZELF ALS LEERKRACHT
o De autocratische stijl: de leider besluit zonder inspraak of overleg met anderen.
Autocratisch opgevoede kinderen zijn volgzaam, ordelijk, beleefd en tonen geen
agressief gedrag tegenover hun opvoeders. Wel zullen ze agressief reageren
tegen
medeleerlingen en zijn ze bovendien erg afhankelijk van anderen.
• Nadeel? Niet zo creatief
o De democratische stijl: de leider heeft het laatste woord in het
besluitvormingsproces,
maar er is wel ruimte voor inspraak en overleg. Deze stijl levert eerder kinderen
op die
nieuwsgierig en origineel zijn. Die kinderen zijn weleens druk, onbeleefd en
ongehoorzaam. Ze zijn ook moediger en actiever dan anders opgevoede
leerlingen.
o (democratie) = belangrijk, heel effectief.
o De antiautoritaire stijl: (laissez-faire): de leider bemoeit zich zo weinig mogelijk
met de
besluitvorming. Kinderen met een antiautoritaire opvoeding tonen meer
creativiteit en
zijn erg zelfstandig. Ze zijn ook meer bereid tot samenwerking. Ze kunnen wel erg
direct
zijn.
o Zorg voor structuur, want nadeel? Gemene kinderen.
ROLMODEL
o Socialisatie
o Jouw overtuigingen stuurt je gedrag
o Leerlingen spiegelen zich aan jou
3
, • Kinderen luisteren niet alleen, maar kijken wat je doet. Zullen je ‘na apen’.
Imiteren veel. Waar jij in gelooft is zichtbaar in wat je zegt en wat je doet.
Toon zelf respect.
FUNCTIES IN ONDERWIJS:
1. Leerinhoud overbrengen
2. Normen en waarden
a. Normen: gedragsregels die besproken zijn geweest.
b. Waarden: waar jij behoefte aan hebt, respect is (bv. Beleefdheid).
3. Persoonlijkheidsontplooiing
KENMERKEN VAN DE KLASOMGEVING
VOLGENS DOYLE (1986)
Meerdere dementie aanwezig, ieder heeft bepaalde opvattingen, ideeën. Zijn er altijd!
Spelen veel dingen tegelijk af
Vraag? Reageer ik hier onmiddellijk op. Heeft deze actie van het kind recht op een
reactie van de juf. Zo ja, reageer direct. Oogcontact, dichter staan, tafel aantikken zijn
ook mogelijke reacties buiten verbaal. Wees soms tolerant
Niet duidelijk voor ons wat er in onze les zal gebeuren. Flexibiliteit!
Moment waarin je klas komt dat je gezien bent, en de anderen ziet. Ruimte van zero
privacy. Socialisatie: kunnen imiteren. Oogje toe houden ;)
Alles wordt ook wel eens gecombineerd!
KENMERKEN VAN EEN GROEP
o Sociale identiteitstheorie
4