Fundamentele wijsbegeerte
Inleiding
Alle filosofie vertrekt vanuit verwondering; de wereld is niet wat ze lijkt (moment van vervreemding).
Vervreemding: als iets zijn betekenis verliest
o Actief (filosofen: theoria) of passief (gevangenen grot)
o Kan op verschillende manieren mee omgegaan worden
Plato’s grot (de allegorie van de grot)
Hij vergelijkt in zijn 7e boek van de staat onze leefwereld met een grot. Hier zitten we tegen een muur
vastgekluisterd en het enige dat we kunnen zijn is een vlakke wand. Daarop worden, door het vuur,
schaduwen geworpen van voorwerpen die zich achter ons bevinden.
Schaduwen = “de enige ware werkelijkheid”, we weten niet beter
Een gevangene wordt losgemaakt en ontdekt de werkelijkheid. Eerst de zon, want het enige licht dat
hij daarvoor kende was het vuur, dan de gehele realiteit. Hij keert terug naar de grot om de anderen
te bevrijden, maar ze lachen hem uit en geloven hem niet. Ze willen niet mee naar buiten gaan. Ze
zijn bang en blijven liever in hun vertrouwde grot dan deze ontdekking te moeten aanvaarden (The
Matrix).
Relevantie: verwondering, oude evidenties op lossen schroeven zetten leidt tot
“schenen schoppen” (= wat filosofen doen).
o Voorwerp van verwondering = alles (blik van het kind, Nietzsche)
“Men wordt geboren in een gestructureerde wereld.”
Gaan erin mee, The Real kan nooit worden ervaren
Kritiek: wetenschap, religie, … vertrekken ook vanuit verwondering?
Enkel in de filosofie is de verwondering niet alleen het beginpunt, maar ook
de leidraad. Ze is het begin en het beginsel dat de filosofie beheerst.
Filosofie en ideologie
Enkel verwondering is niet voldoende, filosofie wilt een wetenschap zijn en beargumenteerd haar
stellingen dan ook steeds. Ze wilt niet boven de verwondering staan, deze moet juist steeds
terugkeren. Anders zouden de verworven inzichten vaststaan en dit is niet altijd het geval. Filosofie
staat altijd open voor kritiek en de verworven inzichten worden steeds terug aangevochten. Alleen
dan is er sprake van filosofie.
≠ Ideologie: een geheel van definitieve zekerheden die het bestaan ordenen. Blijft +-
hetzelfde.
Leidt filosofie nooit tot definitieve resultaten?
Jawel, door de voortdurende verfijning van het denken heeft ze geleid tot waarden die nu als
compleet normaal worden beschouwd in de maatschappij.
Vb. vrouwenstemrecht, rechten van de mens.
,Historiciteit van de filosofie
Filosofie is zeer sterk afhankelijk van haar spatio-temporele context. Zeker de tijd speelt een grote rol
in haar verandering.
Dingen die ik belangrijk vind kunnen veranderen met de tijd, bovendien zijn ze waarschijnlijk
ook niet dezelfde als iemand die aan de andere kant van de wereld leeft.
Hierdoor zullen de vragen en antwoorden die filosofie hierop biedt, verschillen van tijd tot tijd.
Niemand stelt vrouwenstemrecht of de afschaffing van slavernij nog in vraag. De
maatschappij heeft deze dingen algemeen aanvaard.
Dezelfde vragen kunnen wel terugkeren in een andere vorm.
Zijn alle vormen van slavernij uit de wereld? Hebben vrouwen nu dan evenveel rechten als de
man verworven? Hebben dieren rechten?
Filosofie is dus historisch bepaald én wezenlijk historisch. De filosofische vragen en antwoorden zijn
altijd de weerspiegeling van een bepaalde tijdsgeest. Hoe men dingen interpreteert hangt af van de
bestaanscontext, die dan zelf weer beïnvloed wordt/werd door eerdere interpretaties.
HEGEL: “ Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.”
o “Zo is de filosofie haar tijd in gedachten vastgelegd.”, Zeitgeist
Object (alles) en subject (filosoof) historisch bepaald
o Pas ontdekt bij de opkomst van de menswetenschappen (19 e-20e E)
,Deel 1: Lotgevallen van de
filosofische rationaliteit
We zijn kinderen van onze tijd en worden geboren in de wereld die we vanzelf in ons opnemen
(=wereldbeeld). Dit dient als kader of als strategie om de wereld beheersbaar te maken.
Hoofdstuk 1: Wijsbegeerte binnen de antieke
bestaanshorizon (6e eeuw v.C. – 6e eeuw)
1: Het ontstaan van de wijsgierige rationaliteit
Voor de 6e eeuw boden mythen het antwoord op filosofische vragen.
Oorzaken lagen bij goden of halfgoden (“soap”)
o Zaken hangen af van hun wilsbeschikking (niet redelijk, niet moreel)
Verklarende waarde
Niet kritisch: trekt zichzelf nooit in twijfel
Normatief: waarom dingen zijn wat ze zijn + waarom dingen zo moeten zijn
o Bestaande bevestigen en legitimeren
1.1: Van mythos naar logos
In de zesde eeuw v.C. ontstond er een cultuurshock in het Griekse cultuurgebied door o.a. de
kolonisatie en de handel. Dit leidde tot kritiek op de vanzelfsprekendheid van de mythe. De verhalen
moesten worden geïnterpreteerd, de waarheid moest worden gevonden i.p.v. de echtheid. Er komt
veel kritiek op de immorele natuur van de Homerische goden.
XENOPHANES
Goden zijn geschapen naar het evenbeeld van de mens
o Uitzuivering van het godsbeeld, kritischer zijn
Universeel inzicht bieden in verhalen en mythen
o Homerus: Ilias en Odyssee gestandaardiseerd
Men zocht naar universaliteit, objectiviteit en systematiek (= logos). Logos heeft vele verschillende
betekenissen: woord, definitie, discours, rede, uitleg, … De verklarende waarde van de mythe
verdween hiermee. Deze overgang wordt het ‘Griekse Wonder’ genoemd en is het begin van de
filosofie.
De rationele verklaring komt voort uit gelijkaardige behoeften van de mens. LEVI-STRAUSS stelt dat
de mythe het ‘wilde denken’ is en de logos het ‘getemde denken’ is. De bedoeling van beide is
hetzelfde, de beheersing van de mysterieuze wereld.
Logos
Desacralisering natuur
o Antropomorfe goden verhuizen naar de Olympos
Natuur gescheiden van sacrale
Wereld verliest haar betovering en is klaar voor de rede
Theoria
o Egyptenaren en Babyloniërs: astrologie en wiskunde
Nooit losgekoppeld van praktische toepassingen
o Griekse cultuur: niet enkel kennis om praktische problemen op te lossen
, ‘Weten om te weten’
Kennisideaal: het geheel begrijpen en verklaren
→ GEBOORTE FILOSOFIE
1.2: De natuurfilosofen: het ontstaan van de kosmologie
Logos en theoria worden de motor van de nieuwe wetenschappelijke mentaliteit. De eerste filosofen
zijn natuurfilosofen, want de natuur wordt niet langer meer beheerst door de goden maar is een
organisme dat zichzelf in stand houdt. Ze zoeken de ‘orde’ die in de natuur aanwezig is en hun
verklaringsmodel is materialistisch (oerbeginsel, oerstof).
THALES: water
ANAXIMENES: lucht
HERACLITUS: ‘Alles vloeit’
o Phanta rei
o Voortdurende verandering of beweging
o Orde komt door spanningen tussen twee tegengestelden
‘Oorlog is de vader van alle dingen.’, boog en lier
o Kosmos is het resultaat van een steeds verschuivend evenwicht tussen de
bewegende krachten
PARMENIDES: ‘Het zijnde is’
o Elea, Zuid-Italië
o Geen zintuigen (bedrieglijk), enkel logos
o Het zijnde is, het niet zijnde is niet
Het is, en het is onmogelijk dat het niet is
Het is niet, en het is noodzakelijk dat het niet is
Beide wegen: dubbelhoofdigen
o Kenmerken van het zijnde:
Kan niet ontstaan
Kan niet uit het niets voorkomen, want ‘niets’ bestaat niet
Niet deelbaar
Onbeweeglijk en onbegrensd
Volmaakt
Niet het resultaat van een wordingsproces
Volledig ontplooid, kan niet verder gaan
Bolvormig
Overal en in alle richtingen identiek
o Materialiteit
1.3: Het ontstaan van een ethiek
Er ontstaat een tweede vorm van desacralisering, waarbij de traditionele samenlevingsverbanden op
losse schroeven worden gezet.
o Vb. koning, basileus had ook de hoogste religieuze functie
Sacrale wijkt
Contacten met buitenlandse volkeren: andere zeden en gewoonten
Er ontstaat hierdoor een spanning tussen cultuur en wet (phusis) en natuur (nomos). In de 6 e eeuw
voor Christus ontstond in Athene de democratie. Hiermee verdween de bloedwraak. Verder werd de
, Atheense staat opgedeeld in geografische districten (dèmoi) i.p.v. ze te verdelen onder familieclans
(phulai).
Gerationaliseerde bestuurspraktijk
Het relativisme van de sofisten
De oude zekerheden werden dus vervangen, maar het was natuurlijk niet zo dat meteen nieuwe
inzichten zich aandienden. Sofisten waren rondtrekkende leraren die mensen tegen betaling
onderwezen. Er was namelijk een behoefte aan kennis en vorming, vooral in het democratische
Athene.
o Democratische Athene: maatschappelijke debat
Opkomst retoriek en rede evolueert naar redevoering
o Kritiek Plato: herleiden logos tot een machtsmiddel
o Protagoras: ‘homo mensura’
Geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk
De wereld is zoals wij ze ervaren, subjectief
De kritiek van Plato was niet onterecht. De sofisten gebruikten de kunst van het woord voor het
streven naar macht, er werd vooral geoefend op de retoriek. Er ontstond een kloof tussen de kennis
en de wijsheid.
Socrates (vs. de sofisten)
Als tegenreactie op het morele relativisme, stelde Socrates de vraag naar de ware betekenis. Toch
kan hij niet los worden gezien van het sofisme, voor vele van zijn tijdgenoten was hij immers een
sofist.
o Socratische vraagstelling
Weet zelf niks
Dialoogvorm ( redevoering)
Ironie: ‘Hij die weet dat hij niets weet, is wijs’
o Retorische trucs sofisten = misleiding en manipulatie
Succes enkel gebaseerd op overtuigingskracht
o Moreel handelen door inzicht: ethisch intellectualisme
Als we weten wat rechtvaardig is, zullen we ook zo handelen
Omdat hij zo provocerend was, was hij niet populair bij de machthebbers. Hij werd beschuldigd van
het feit dat hij jongeren op het slechte pad zou brengen en de goden van de staat niet zou
eerbiedigen. Uiteindelijk pleegde hij onder dwang zelfmoord door de gifbeker te drinken.
2: De filosofie wordt een systeem
2.1: Plato
Bij Plato wordt de wijsbegeerte en systeem, d.w.z. dat men alles in één globale visie gaat opnemen.
Principes die in één deelaspect worden blootgelegd, kunnen niet in tegenspraak zijn met principes
van een ander aspect. Plato stelt dat de filosofie een voortdurende zoektocht is, het zoekende en
altijd voorlopige karakter van het weten. Hij wilt een samenhangende en systematische verklaring
geven van de werkelijkheid