FAMILIAAL VERMOGENSRECHT
, BOEK
RELATIEVERMOGENSRECHT
2
, FVR - Relatievormen
I. Relatievormen
Er zijn drie mogelijke vormen voor een relatie: feitelijk, wettelijk of binnen het huwelijk.
- Samenwonen betekent hier: in eenzelfde woning gehuisvest zijn, een gezamenlijke huishouding
voeren en onderlinge solidariteit
- Met koppel wordt bedoeld: twee volwassen personen, ongeacht het geslacht, die omwille van
persoonlijke, emotionele band ervoor gekozen hebben om binnen een intieme relatie een
duurzame levensgemeenschap tot stand te brengen.
Het huwelijk staat nog steeds voorop en was de enige denkbare vorm in 1804 tussen man en vrouw.
Samenwonen zonder huwen werd toen gedaan, maar werd afgekeurd door de maatschappij. Actueel is
het huwelijks samenwonen nog steeds erg formeel benaderd. Er zijn heel wat voorwaarden en ingrijpende
gevolgen als men geen huwelijkscontract opstelt. Men kan het huwelijk enkel beëindigen door een
echtscheidingsprocedure voor de rechter. Recent, zijn er toch enkele ontwikkelingen die het huwelijk
moderniseren, zoals homohuwelijk, loskoppeling van verticale relaties (opvoedingsrelaties), etc.
De wettelijke samenwoning werd in 1998 ingevoerd als soort minihuwelijk. Er zijn minder formaliteit en
minder verplichtingen. Er zijn wel tot op zekere hoogte assimilaties met het huwelijk (bv. Fiscaal recht).
Wettelijke samenwoning kan ook voor nauwe verwanten. Het tast wel de integriteit aan van het statuut
voor een samenwonend koppel in een intieme relatie. Door speciale vorm is er rechtsvergelijking moeilijk
toepasbaar.
De civielrechtelijk niet geregelde feitelijke samenwoning was over 50 jaar nog steeds ongeoorloofd, het
concubinaat. Men wil hier iedere formele verbintenis vermijden, toch is hun relatie wel een realiteit en
niet te ontkennen. Socialezekerheid (niet pensioen en arbeidsongevallen) hield hier in zekere mate al
rekening mee. De familierechtbank evolueert hier ook in. Zeker maar langzaam mogen er aan deze
relatievorm juridische gevolgen worden gekoppeld die de vrijheid nog steeds eerbiedigen.
3
, FVR - Relatierecht
II. Relatierecht
1. WETTELIJKE REGELING VAN HET SAMENWONEN
1.1. FEITELIJK SAMENWONEN
Een louter feit, een informeel gebeuren. Twee personen beslissen om samen te wonen, ze huren of kopen
een woning, of de ene trekt bij de andere in.
- Beiden (officieel) op hetzelfde adres wonen en al dan niet een gezin vormen.
- Geen wettelijke regeling omdat samenlevingsvorm niet is ingeschreven in BW.
➢ Geen status
- Vaak losse regels zonder structurerende bepalingen.
➢ Fiscale wetgeving en sociale zekerheid houdt er soms wel rekening mee.
- Civielrechtelijke gevolgen? Samenwonende partners moeten daar zelf voor zorgen.
➢ Samenwoningscontract of testament.
Feitelijke samenwoning houdt even vormloos op als ze begon. Een van hen vertrokken, onderlinge
overeenstemming of op initiatief van een van hen. Enige formaliteit die hiermee gepaard gaat, is wijziging
in de bevolkingsregisters.
Er is ook geen aanspraak op alimentatie, dat is niet wettelijk voorzien. Eventueel wel conventionele of
schadevergoeding mogelijk voor de rechter.
1.2. WETTELIJK SAMENWONEN
Verklaring van wettelijke samenwoning moet gezamenlijk worden afgelegd voor de ambtenaar van de
burgerlijke stand. Hierbij bevestigt het koppel dat het wettelijk wil samenwonen. Er komt een melding in
de bevolkingsregisters. (Art. 1475, 1476 BW) Ondanks dat er geen akte wordt gemaakt, beïnvloedt de
wettelijke samenwoning wel de bevoegdheid in het rechtsverkeer!
- Verklaring is geen samenwoningscontract!
➢ Samenwoningscontract is een notarieel contract waarin men bepaalde
vermogensrechtelijke gevolgen vastlegt van hun relatie.
Wettelijk zijn er geen persoonlijke gevolgen. Men kan die wel contractueel aangaan als het om louter
persoonlijke verbintenissen gaat en niet om geldelijke of vermogensrechtelijke verplichtingen die de
persoonlijke vrijheid aantast. De gevolgen inzake de vermogens kan men ook conventioneel
overeenkomen. Het mag echter niet verbonden zijn met enige verplichting om de samenwoning voort te
zetten. Vrijheid om relatie te verbreken moet onaangetast blijven. Eventueel wel dat de levensgenoot
door de beëindiging niet in (geldelijke) moeilijkheden mag geraken.
Primair samenwoningstelsel is hier wel van toepassing. Regels die zijn vastgelegd over de organisatie van
het gezinsleven (gezinslasten, gezinswoning en gezinsbescherming). Er is ook een beperkt erfrecht
ingevoerd ten aanzien van de langstlevende wettelijk samenwonende levensgenoot of partner (LLP). Net
zoals op fiscaal vlak en sociale zekerheid er gelijkenissen zijn de gehuwden. (Niet voor pensioenen en
arbeidsongevallen- en beroepsziekteverzekering)
4
, FVR - Relatierecht
Beëindiging van de wettelijke samenwoning moet gebeuren via een verklaring voor de ambtenaar van
burgerlijke stand door ofwel onderling overleg (gezamenlijke verklaring ofwel op initiatief van een van
beide (eenzijdige verklaring), kan ook door overlijden of huwelijk (Art. 1476, §2 BW). Een eenzijdige
verklaring is weinig fraai: die wordt via deurwaardersexploot betekend (Art. 1476, §2 BW) die zonder
enige opzeggingsperiode uitwerking krijgt. De gevolgen van de beëindiging zijn geen andere dan die
conventioneel bedongen waren. Ook geen wettelijk recht alimentatie.
1.3. HUWELIJKS SAMENWONEN
Huwelijk wordt heel formeel aangegaan (Art. 63 – 165 BW). Er is nood aan een voorafgaande aangifte van
intentie om te trouwen, een wachttijd en een voltrekking van het huwelijk.
Het huwelijk brengt een reeks dwingende gevolgen mee die vervat zijn in het primair huwelijksstelsel die
men als essentieel beschouwd, geen afwijking mogelijk (Art. 212 BW). De wet bepaalt zelf de inhoud op
papier, maar in de praktijk kiezen de echtgenoten dit vaak zelf. De wettelijke regeling zal ingeroepen
worden wanneer de echtgenoot deze rechten en plichten miskent. In het primair huwelijksstelsel zijn er
zowel persoonlijke (samenwoning, getrouwheid, hulp en bijstand) (Art. 213 BW) als vermogensrechtelijke
verplichtingen (gelijkheid, autonomie en solidariteit) (Art. 216 – 224 BW). Er is ook een voorbehouden
erfrecht aan de langstlevende echtgenoot (LLE), net zoals de herroepelijkheid van schenkingen en verkoop
tussen echtgenoten.
Beëindiging van het huwelijks samenwonen voltrekt zich door de feitelijke scheiding van de gehuwden.
Het huwelijk zelf moet worden beëindigd door een nietigheidsverklaring, het overlijden van een
echtgenoot of door een echtscheiding (Art. 227 BW). Men heeft dus de rechterlijke beslissing nodig.
5
, FVR - Relatierecht
2. GEZINSBESCHERMING IN ELKE RELATIEVORM
Gezinslasten zijn alle lasten die gepaard gaan met het gezinsleven. Enerzijds uitgaven en lasten die
financiële verplichtingen met zich meebrengen. Anderzijds de bijdrage aan het huishouden en de
zorgzaamheid.
Gezinswoning is de woning die een huis, appartement, woonboot, etc. kan zijn. ze kan gehuurd of gekocht
zijn, aan beiden of slechts aan een van hen toebehoren. Kan tot zijn geheel of gedeeltelijk dienden tot
voornaamste woning.
Gezinsmoeilijkheden zijn problemen die rijzen die slechts met hulp van derden kunnen opgelost worden.
In wezen is dat een rechter.
2.1. GEZINSBESCHERMING BIJ HUWELIJK
Verplichting tot bijdrage in de gezinslasten houdt in dat ieder gehuwde persoon bijdraagt naar zijn
vermogen en besteed bij voorrang zijn inkomsten aan zijn bijdrage in de gezinslasten (Art. 217, eerste lid
en 221, eerste lid BW). Dit is niet louter financieel gerelateerd, ook activiteiten die geen inkomen
genereren. Ook de inkomsten uit vermogen (interesten, huurgelden, etc.) moeten aangewend worden
voor de gezinslasten. Bij onvoldoende inkomsten mag ook kapitaal worden aangewend.
Echtgenoten zijn tegenover derden solidair of hoofdelijk gehouden tot betaling van schulden die de ene
of de andere ten behoeve van het gezin aangaat. ENKEL bij schuld inzake het gezin kan andere echtgenoot
worden aangesproken. Geldt voor zover ze niet ‘buitensporig’ is aangegaan, gelet op de
bestaansmiddelen van het gezin (Art. 222, tweede lid BW). Het is gekoppeld aan het bestaande
gezinsleven. Als er feitelijke scheiding is, dan houdt de hoofdelijkheid op voor zover de schuldeiser ervan
weet heeft of kon hebben.
De bescherming van de gezinswoning (Art. 215 BW) strekt ertoe te vermijden dat één echtgenoot op
eigen initiatief en zonder overleg met de andere het gezin belet om daar te blijven wonen waar het zich
gevestigd heeft. Dit geldt ook voor de inboedel (Art. 534 BW) en wat inboedel is, mag geactualiseerd
worden. Ook wanneer de echtgenoten slechts huurders zijn of er gebruiksrecht op hebben. De wet vereist
instemming van de mede-echtgenoot voor de vervreemding. Er is dus een akkoord nodig van diegene die
de onbeschikbaarheid van de woning kan opheffen. Instemming van de mede-echtgenoot is daardoor
een betere term dan toestemming, vermits men geen partij wordt bij contract. Artikel 215 BW geeft geen
bescherming tegen schuldeisers en kunnen bijgevolg beslag leggen op het huis en de inboedel. Eventueel
wel beroep doen op bepalingen in het Ger.W. (Art. 1408 e.v. Ger.W.). De bescherming geldt voor de duur
van het huwelijk.
Geen onbeslagbaarheid, tenzij men een verklaring van onbeslagbaarheid heeft opgenomen. Hierdoor
wordt de gezinswoning van een zelfstandige beschermt. Enkel tegen professionele schulden, niet
strafrechtelijke. Een notaris zal een afschrift van deze verklaring laten overschrijven in de
hypotheekregisters. Deze regeling mist haar doel, want ze vormt een hinderpaal voor het verkrijgen van
een lening of krediet.
6