KIND- EN GEZINSDIAGNOSTIEK
INHOUD
Hoofdstuk 1: Aanvankelijke kenschetsing: wat, wanneer en waarom? ................................................. 2
Hoofdstuk 2: Hoe diagnosticeren? .......................................................................................................... 3
Hoofdstuk 3: Diagnostische betekenisverlening: de grondbeginselen ................................................... 7
Hoofdstuk 4: Wat moet je weten voor het meten? Een breed terrein van gezin tot brein! ................ 11
Hoofdstuk 5: Cognitieve en emotionele vaardigheden van de diagnosticus ........................................ 17
Hoofdstuk 6: Een handelingsplan voor de kind- en gezinsdiagnostiek ................................................. 23
Hoofstuk 7: De aanmelding (wie, wat, waarom en hoe)....................................................................... 28
Hoofdstuk 8: De intake: gesprek en observatie .................................................................................... 29
Hoofdstuk 9: Focus op het kind: evaluatie van probleemgedrag in gezinsperspectief ........................ 32
Hoofdstuk 10: Evaluatie van de ouderlijke eigenschappen, relatie en opvoedingssituatie ................. 35
Hoofdstuk 11: Evaluatie van het gezinsfunctioneren ........................................................................... 37
Hoofstuk 12: Het kindperspectief: zelf en gezin in beeld...................................................................... 39
Samengevat: meetinstrumenten in Face’ogram** ............................................................................... 40
Hoofstuk 13: Omgevingsinvloeden voor kind en gezin in vogelvlucht (niet te kennen) ....................... 40
Hoofdstuk 14: Besluit, advies en rapportage ........................................................................................ 40
1
, KIND- EN GEZINSDIAGNOSTIEK
Hoofdstuk 1: Aanvankelijke kenschetsing: wat, wanneer en waarom?
1. Geef een eerste omschrijving van wat de aanmelding omvat.
De aanmelding omvat een hulpvraag. Deze kan expliciet benoemd worden, maar kan ook impliciet
zijn. In sommige gevallen is er geen hulpvraag. Ook kan het zijn dat er een hulpvraag is, maar dat er
nog een zekere terughoudendheid bestaat om het eigen functioneren of het gezinsfunctioneren
onder de loep te nemen en in vraag te stellen. Ook is het belangrijk te beseffen dat in kind- en
gezinsdiagnostiek meestal het kind zelf NIET de aanmelder is. Vaak zijn het de ouders of de school of
een andere betrokkene die de aanmelding doen.
2. Wat is het verschil tussen alledaagse en deskundige oordeelsvorming?
In deskundige oordeelsvorming worden oordelen gebaseerd op vakkennis, op kennis en
vaardigheden waarin je als professional bent opgeleid. Ook omvat die deskundige oordeelsvorming
dat je een bepaald professioneel doel voor ogen hebt. Alledaagse oordeelsvorming baseert zich in de
eerste plaats niet op vakkennis. Je velt oordelen op basis van observaties van jezelf en anderen en
gebruikt deze om te oordelen. Bovendien verloopt die oordeelsvorming niet systematisch of heeft
deze geen professioneel doel.
Slide uit presentatie die bovenstaande visueel weergeeft:
3. Omschrijf het begrip ‘kinddiagnostiek’.
Diagnostiek wordt omschreven als deskundige oordeelsvorming, waarbij men beroep doet op
wetenschappelijke vakkennis en men een welomschreven professioneel doel nastreeft. Voor
psychodiagnostiek bij kinderen betrekt men in het deskundig oordeel onder andere het
ontwikkelingsverloop en het psychisch functioneren van het kind, alsook de situatie waarin het kind
verkeert.
4. Hoe verschillen impliciete deskundige oordelen van expliciete diagnostiek?
Impliciet oordelen doe je in de hulpverleningspraktijk de hele tijd. Expliciete diagnostiek omvat een
systematisch proces waarin je je oordelen op een betrouwbare en valide wijze vormt.
5. Wat is differentiaaldiagnostiek? (a) Wat bedoelt men met diagnostische vragen
of hypothesen? (b)
(a) Het is belangrijk om wanneer je bepaalde verwachtingen of veronderstellingen hebt, jezelf ook
steeds de vraag te stellen of er nog andere mogelijke verklaringen zijn voor bepaalde problemen die
gemeld worden. Daarom is het belangrijk op een systematische wijze de verschillende problemen die
zich eventueel voordien te expliciteren voor jezelf.
(b) Dit zijn toetsbare veronderstellingen over de aard en de oorzaken van de problematiek.
6. Geef twee hoofddoelen van kinddiagnostiek.
• Aard en intensiteit van problemen kunnen omschrijven en begrijpen.
2
, KIND- EN GEZINSDIAGNOSTIEK
• Aanknopingspunten vinden voor oplossingen en begeleiding.
7. Omschrijf het begrip ‘gezinsdiagnostiek’.
Gezinsdiagnostiek is de deskundige oordeelsvorming over aspecten die betrekking hebben op het
gezin, met inbegrip van de subsystemen en de personen waaruit het is samengesteld. Dit omvat
zowel de structurele kenmerken, zoals de gezinssamenstelling, als de functionele aspecten, zoals
dynamiek, relaties en communicatie tussen gezinsleden. Ook opvoedgedrag, opvoedbeleving en
ouder-kindinteracties maken hier inherent deel van uit. Ook hoe elk gezinslid over zichzelf en de
andere gezinsleden denkt en voelt, wordt hierin meegenomen.
8. Bespreek drie manieren waarop het gezin mogelijk een rol kan spelen in de
kindproblemen.
Opvoedings- of gezinsproblemen, zoals ouderlijke conflicten kunnen een aanleiding zijn voor
problemen bij kinderen. Ook een gebrek aan structuur en regels kan problemen bij kinderen
teweegbrengen. In de cursus benoemt men ook tegenstrijdige opvoedingsstrategieën als mogelijke
aanleiding, verklaring of in stand houdende factor die bijdraagt aan problemen bij kinderen. Ook
wanneer ouders zelf stress ervaren door een situatie die zich buiten het gezin afspeelt, ziet men dat
dit indirect een invloed kan hebben op kinderen. Wanneer een kind merkt dat één van de ouders zich
zorgen maakt of stress heeft, dan kan dit bij het kind angst teweeg brengen. Het kind maakt zich
zorgen over de ouder en kan hierdoor misschien minder goed slapen, piekert, stelt zeer
aanklampend gedrag, enz.
9. Geef twee hoofddoelen van gezinsdiagnostiek.
• Om inzicht te verwerven in de gezinskenmerken en -dynamiek als mogelijke oorzakelijke,
verklarende en in stand houdende invloeden.
• Om beschermende factoren voor de aangemelde klachten of voor de aangemelde
problemen te detecteren.
10. Bespreek hoe kind- en gezinsdiagnostiek verbonden zijn.
Een kind is altijd deel van een gezin. Problemen bij een kind hebben een effect in het gezin en/of
kunnen hun oorsprong vinden in het gezin. Men kan het gezin ook zien als een bron waarin krachten
te vinden zijn. Krachten die kunnen bijdragen aan de oplossing voor de problemen die het kind
ervaart. Gezinsdiagnostiek is met andere woorden ingebed in het kinddiagnostische proces.
Hoofdstuk 2: Hoe diagnosticeren?
1. Noem de vier componenten/pijlers van kind- en gezinsdiagnostiek en leg uit
hoe deze zich onderling verhouden.
• Eerste component: inhoudelijke/theoretische kennis waarnaar je teruggrijpt om deskundige
oordelen te vormen → deze bepaalt mee hoe je de diagnostiek uitvoert, welke besluiten je
trekt en welke behandelplannen je voorstelt
• Tweede component: proces of cyclus volgens de welke je werkt → om tot een oordeel te
komen dien je tijd te nemen om voldoende gegevens te verzamelen en de verkregen
informatie te verwerken – hypothesetoetsende methode
• Derde component: methodologische uitwerking van het proces → de keuzes die je maakt
over methoden zullen bepalen welke soort informatie je verzamelt en zullen dus ook een
invloed hebben op de besluiten die je trekt, bv. interviews, observaties, vragenlijsten, …
• Vierde component: diagnostische vaardigheden die je aanwendt tijdens het proces → vaak
een impliciet proces: als diagnosticus dien je zowel de taakgerichte als sociaal-emotionele
3
, KIND- EN GEZINSDIAGNOSTIEK
aspecten van de diagnostiek te monitoren = je hebt informatie van het kind en de omgeving
nodig om aan diagnostiek te doen, maar om die informatie te verkrijgen dien je als
hulpverlener van bij het begin een vertrouwensrelatie op te bouwen, waarbinnen het voor
het cliëntsysteem veilig voelt om informatie met jou te delen. Dit zal je resultaten en
besluiten die je kan trekken beïnvloeden.
o Welke vaardigheden zijn dit?
▪ Emotionele vaardigheden: empathie + communicatiestijl
▪ Cognitieve vaardigheden: divergent en convergent denken, adequate
emotionele regulatie, culturele competentie en deontologisch verantwoord
handelen (zie ook verder)
Slide uit de presentatie die bovenstaande schematisch weergeeft:
Catharsiseffect = praten over moeilijkheden kan al een zekere mate van opluchting teweegbrengen
bij de cliënt/het cliëntsysteem
2. Waarom is diagnostiek als een proces omschreven?
Diagnostiek dient steeds stapsgewijs te verlopen. Men gaat gefaseerd binnen een bepaald
tijdsbestek de nodige gegevens verzamelen en verwerken om een diagnostisch besluit te trekken.
Die systematiek is belangrijk om te kunnen komen tot een deskundig verantwoord oordeel te kunnen
komen.
3. Geef de diagnostische handelingsfasen in hun chronologische verloop.
• Aanvraag/aanmelding
• Intake/screening
• Gericht onderzoek
• Diagnose
• Plan
• Uitvoering
• Evaluatie
4. Noem de diagnostische denkstappen die ermee gepaard gaan in volgorde.
• Vraagverheldering/vraagverkenning
• Klachtenanalyse/probleemverkenning
• Probleemanalyse/probleemverklaring
• Synthese (geheel beeld)/indicatiestelling
• Interventie
• Interventie geslaagd?/nieuwe probleemanalyse
4