Ontwikkelingspsychologie – H1: Geschiedenis, Theorie
en Onderzoeksstrategieën
1 Inleiding
1.1 Kernvragen
- Hoe kunnen we ontwikkelingspsychologische theorieën met elkaar vergelijken?
- Welke zijn de meest belangrijke klassieke en meer hedendaagse ontwikkelingstheorieën?
- Welke methodes worden er gehanteerd om ontwikkelingspsychologische processen te
bestuderen?
1.2 Structuur
1.3 Domein van de ontwikkelingspsychologie (3 kenmerken)
- Wetenschappelijk: een wetenschap die stabiliteit en verandering van gedrag wil begrijpen
over de levensloop
o In verschillende domeinen: fysiek, perceptueel, cognitief, emotioneel en sociaal
o Met interesse voor beïnvloedende factoren voor ontwikkeling
- Toegepast: toegepaste wetenschap = heeft belang voor de praktijk
- Interdisciplinair: ontwikkelt zich door gecombineerde inspanningen uit vele wetenschappen
1.4 Theorieën over ontwikkeling
- Theorie= een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag beschrijft,
verklaart en voorspelt.
- Nut van theorie: (1) Begrijpen = geeft richting en betekenis aan wat we zien (2) Basis voor
praktijk = weten wat te doen (3) Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging = belang van
replicatie
1
,2 Structurele kenmerken van ontwikkelingspsychologie
2.1 Continu of discontinu
- Continue ontwikkeling: verandering die kwantitatief van aard is. Je hebt een bepaalde
capaciteit die kwantitatief veranderd naarmate men ouder wordt of discontinu. VB.1
Vocabularium die uitbreid woord voor woord. VB.2 Fysieke en motorische kenmerken vaak
continu bv. Groeien. Continue ontwikkeling verloopt doorgaans meestal rustig en gestaag,
maar dit is niet altijd zo bv. In het groeien krijg je ook groeischeuten. Dit is wel nog steeds
continu want de verandering is nog steeds kwantitatief.
- Discontinue ontwikkeling: Verandering die kwalitatief van aard is. Een abrupte verandering in
het leven, grote stappen,… VB.1 Identiteitsontwikkeling: plots worden er nieuwe vragen
gesteld die niet meer of minder zijn dan het vorige maar volledig iets anders is, iets nieuw.
VB.2 Fasen in morele ontwikkeling: in je leven naarmate je ouder wordt veranderd je morele
gewaarwording
- De waarheid ligt tussenin: cfr. Metafoor van wolkenformatie = achter wat een discontinue
ontwikkeling lijkt ligt vaak een continue ontwikkeling bv. Een baby die plots kan stappen =
continue ontwikkeling want de spieren hebben zich steeds verder ontwikkelt.
Discontinu Continu
2.2
Kwalitatieve verandering = nieuwe manier Kwantitatieve verandering = uitbreiden van
van reageren in specifieke periodes al bestaande vaardigheden
Abrupte verandering - plotse ommezwaai - Vaak geleidelijke verandering - gradueel
crisis (maar niet altijd!)
Eén verloop of meerdere
- Vroeger: aanhangers van stadiatheorieën (vb. Piaget en Kohlberg):
o Zelfde sequentie van ontwikkeling
o Universeel
o Unidimensioneel
- Nu: meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk door unieke combinaties van persoonlijke
en omgevingskenmerken. Zelfs regressie (terugval) is mogelijk
2.3 Nature versus nurture
2.3.1 Biologische theorieën = nature
- Erfelijkheid: aangeboren biologische eigenschappen
- Nadruk op ontwikkeling als endogeen = van binnenuit gestuurd
- Benadrukken stabiliteit & belang van erfelijkheid
- Omgeving = belangrijke factor bij vroege ervaring
Watson (1930): “Geef me een dozijn gezonde, goed gevormde baby’s en geef me mijn eigen specifieke
omgeving waarin ik ze kan opvoeden, en ik verzeker U dat ik er op het toeval één kan uitkiezen en er om
het even welke soort specialist van kan maken: een arts, een advocaat, een kunstenaar, een
2
vooraanstaand koopman en ja, zelfs een bedelaar of een dief, ongeacht zijn talenten, voorkeuren,
neigingen, vaardigheden, aanleg of het ras van zijn voorouders”
,2.3.2 Milieutheorieën = nurture
- Fysische en sociale invloeden uit de omwereld
- Nadruk op ontwikkeling als exogeen = van buiten uit gestuurd
- Beklemtonen plasticiteit of veranderbaarheid
- Omgeving = ganse leven door belangrijk
Judith Harris: “I'm prone to making statements like this one: How the parents rear the child has
no long-term effects on the child's personality, intelligence, or mental health. In general, studies
that provide a way of controlling for the effects of the genes by looking at twins, siblings, or
adopted children show that the home environment has little or no effect on intelligence or
personality. They show that the similarities between parents and their biological children, or
between two biological siblings reared in the same home, are almost entirely a function of their
shared genes. Eliminate the effect of the shared genes and you've eliminated all, or nearly all, of
the similarity.”
2.3.3 Onderzoek
- Tegenwoordig achterhaalde discussie want erfelijkheid en omgeving spelen op een complexe
manier op elkaar in
- Onderzoek: Three identical strangers. Wetenschapper haalt drieling uit elkaar en wil invloed
van omgeving bestuderen en hoe sterk invloed van genetica is.
- Onderzoek van Caspi : interactie tussen mishandeling en 5HTT gen in voorspelling van
depressie. Kans op depressie is pas echt hoog als zowel je omgeving en je genetica aanleiding
geven tot verhoogde kwetsbaarheid tot depressie.
- O’Conner (1998): De groep die genetisch kwetsbaar waren kregen een dwingende opvoeding
en deze negatieve controle gaf een verdere invloed op het gedrag. Hierdoor is het heel
moeilijk te bepalen welk kenmerk (genetica of omgeving) het meest invloed heeft op
ontwikkeling.
- Inzicht-vraag: iemand die gelooft in discontinue ontwikkeling gelooft die eerder in nature of
nurture?
o Ik denk persoonlijk nurture omdat de omgeving onvoorspelbaar is en net niet
vastligt. Niet correct want discontinu geloof staat erop dat we op bepaalde
momenten kwalitatieve veranderingen doorgaan. Dus eigenlijk nature want
verklaring voor dat fenomeen is dat het in ons biologisch systeem is bepaald dat we
ons zo gedragen.
2.4 Levensloopperspectief
- Is belangrijke vertegenwoordiger van dynamische systeembenadering
- Gegroeid uit onderzoek naar volwassenen en ouderen
- Ontwikkeling als:
o Levenslang
o Multidimensioneel en veelvormig
o Plastisch
o Ingebed in verschillende contexten
3
, 2.4.1 Levenslang
- In tegenstelling tot bijvoorbeeld Freud, Piaget en Kohlberg:
o Volwassenheid = ontwikkeling van vele mogelijkheden
o Levenslange ontwikkeling
o Drie brede domeinen van ontwikkeling die interageren: (1) Fysiek (2) cognitief (3)
Emotioneel en sociaal
Prenataal Bevruchting – geboorte
Baby en peuter Geboorte – 2 jaar
Vroege kindertijd 2 – 6 jaar
Lagere schoolleeftijd 6 – 11 jaar
Adolescentie 11 – 18 jaar
Vroege volwassenheid 18 – 40 jaar
Middelbare volwassenheid 40 – 65 jaar
Late volwassenheid 65 jaar – overlijden
2.4.2 Multidimenioneel – en directioneel
- Multidimensioneel = bepaald door complex samenspel van biologische, psychologische en
sociale factoren
- Multidirectioneel of veelvormig:
o Vooruitgang en achteruitgang over alle domeinen heen
o Vooruitgang en achteruitgang binnen zelfde domein
2.4.3 Plasticiteit
- Kneedbaarheid, veranderbaarheid
- Grote verschillen tussen individuen
- Capaciteit tot veranderbaarheid neemt af over tijd < toenemende rigiditeit (cfr.
Persoonlijkheidspsychologie
2.4.4 Verschillende contexten
- Leeftijdsgebonden = gebeurtenissen sterk gebonden aan leeftijd en daardoor voorspelbaar
(normatief)
o Voorbeelden: groei en ontwikkeling, midlife crisis, overgang van kleuteronderwijs
naar lager onderwijs
- Gebonden aan geschiedenis = ervaren door mensen geboren rond zelfde tijdstop (cohort of
generatie) (normatief)
4