Thema 1: Homeostasis
• Homeostasis = de min of meer stabiele toestand van het interne milieu
ondanks voortdurende externe veranderingen.
o Evenwicht in het lichaam behouden.
o Optimaal functioneren van organen behouden.
o Is nodig voor fysiologie*.
o Hier streven wij als kine naar.
▪ Een persoon is ‘meer gezond’ als hij in staat is de homeostasis
te bewaren in een bepaalde situatie.
Homeo = ‘gelijkaardig’.
Stasis = ‘conditie’.
*Fysiologie = studie van het normaal functioneren van levende organismen,
vertrekkend vanuit een ‘gezond’ organisme.
- Om fysiologie te bestuderen is dan weer kennis van andere wetenschappen
nodig.
o Anatomie, biologie, psychologie, …
o Immunologie is een onderdeel van de fysiologie.
▪ Wat is het afweersysteem?
▪ Waarom hebben wij een afweersysteem?
• Bescherming tegen indringers.
• Bescherming tegen ziekteprocessen in ons lichaam.
• Signaalfunctie.
Cellen op zich zijn weinig adaptief, maar een organisme is dat wel.
- Brein monitort voortdurend het homeostatisch evenwicht.
- Brein reguleert het evenwicht dan ook via fysiologische processen bij
verstoring.
Factoren die gecontroleerd worden zijn:
• Lichaamstemperatuur.
• O2 en CO2.
• Nutriënten (bv. calcium, glucose, …).
• H2O.
• Afvalproducten.
• NaCl.
• pH-waardes.
• Bloedvolume en -druk.
1
,Homeostasis algemeen:
Interne verandering = bv. kanker.
Externe verandering = bv. botbreuk.
Homeostasis en lichaamstemperatuur:
2
,Homeostasis en calcium:
3
, Thema 2: Hematologie
1. Functies van het bloed
• Transportfunctie.
o Tussen cellen onderling of tussen cellen/weefsels en uitwendig milieu.
▪ O2 en CO2.
▪ Voedingsstoffen (bv. suikers, aminozuren, vetten, vitaminen).
▪ Afvalstoffen (bv. urinezuur).
▪ Moleculen (bv. hormonen, enzymen, cytokines).
• Beschermende functie.
o Bescherming tegen indringers.
• Thermoregulatie.
o Vasodilatatie, vasoconstrictie.
o Andere thermoregulerende ‘bevelen’ → hypothalamus.
• Zuur-base-evenwicht bewaren.
o Buffers in het bloed aanwezig.
o pH = 7,4.
• Reguleren van colloïd-osmotische druk (COD).
o COD = osmotische druk die wordt veroorzaakt door eiwitten (vnl.
albumines) in het plasma van een bloedvat, dat ervoor zorgt dat water
(of andere vloeistoffen) in het circulatoir systeem terechtkomt. Is het
gevolg van het verschil binnen extracellulaire vloeistof tussen de
eiwitinhoud van plasma en interstitiële vloeistof.
2. Samenstelling van het bloed
Bloed (ong. 5 L in lichaam) is een bindweefsel dat bestaat uit:
• Cellulaire fractie.
o Erythrocyten.
o Leukocyten.
▪ Neutrofielen, eosinofielen, basofielen, monocyten, lymfocyten.
o Thrombocyten.
• Bloedplasma
o Vloeibare fractie.
o Grote hoeveelheid water (90%).
o Elektrolyten.
o Hormonen, cytokines, nutriënten, gassen, afvalstoffen.
o Plasmaproteïnen (albumines, globulines, fibrinogeen).
▪ interstitiële vloeistof = geen plasmaproteïnen.
4