Teksten denken over veiligheid
Inhoud
Teksten denken over veiligheid..............................................................................................................1
Zender: THE SEMANTICS OF SECURITY (DE SEMANTIEK VAN VEILIGHEID).........................................1
Positieve veiligheid (Bakker). Een theoretische analyse van een omstreden begrip..........................3
Plato: de ideale staat..........................................................................................................................7
Tekst Zolli: Resilience ( veerkracht)........................................................................................................8
Macht Hannah Arendt..........................................................................................................................12
Zender: THE SEMANTICS OF SECURITY (DE SEMANTIEK VAN
VEILIGHEID)
Veiligheid is een promiscue concept. Het wordt moedwillig ingezet op uiteenlopende gebieden als
sociale zekerheid, gezondheid en veiligheid, financiële zekerheid, politie en gemeenschapsveiligheid,
nationaal veiligheid, militaire veiligheid, menselijke veiligheid, milieu veiligheid, internationale
betrekkingen en vredeshandhaving.
Ooit primair het domein van internationale betrekkingen, politicologie, internationaal publiekrecht
en militaire studies(voor een overzicht van deze literatuur, veiligheid werd traditioneel opgevat als
de verdediging van de soevereine staat tegen externe dreiging.
De resulterende onduidelijkheid over wat wordt beloofd, verstrekt, verkocht, of gezocht wanneer
zekerheid wordt ingeroepen, is een vorm van licentie. Het stelt de verkopers van beveiliging in staat
hun waren te verkopen zonder specificeren wat er precies wordt aangeboden en wat consumenten
kunnen kopen om heel verschillende redenen in beveiligingsbeleid of -producten zonder dat ze hun
verschillen hoeven te verwoorden of te verzoenen. Onnauwkeurigheid maakt diverse maatregelen
mogelijk en beleid dat gerechtvaardigd moet worden in naam van de veiligheid. Klein wonder dan
dat de omvang van de veiligheid is erkend door politici als een hefboom om stemmen aan te trekken
en de staat te vergroten macht, maar ook door verkopers als middel om de consumptie te stimuleren
van beveiligingsproducten en -diensten.
Het nastreven van veiligheidssignalen een urgentie en belang dat het debat over prioriteiten verstikt,
middelen en tegengestelde belangen. Veiligheid inroepen is een beweging om het debat over de
wijsheid van een beleid of de noodzaak van een maatregel. Kortom, beveiliging heeft alle kwaliteiten
van een brandweerwagen, vol met rinkelende bellen en flitsen lichten, waarvan de sprint om een
dreigende catastrofe te voorkomen, zelfs als het risico loopt mensen onderweg naar beneden te
halen naar het vuur.
,De staat van veiligheid verwijst naar twee heel verschillende doelstellingen en subjectieve
voorwaarden. De objectieve staat van absoluut veiligheid impliceert een voorwaarde van geen
bedreiging, die, zelfs als het vandaag zou kunnen worden bereikt, blijft het altijd vatbaar voor negatie
door nieuwe bedreigingen morgen. Hoewel we kunnen streven voor de staat van veiligheid, is het
logisch om te erkennen dat het perfecte verwezenlijking is onbereikbaar, niet in de laatste plaats
omdat veiligheid dat wel is gebaseerd op de voortdurende aanwezigheid van datgene bedreigt het.
Op deze manier begrepen, is veiligheid de voorwaarde van ‘beschermd worden tegen bedreigingen’ -
hetzij via hun neutralisatie, door vermijden of door niet-blootstelling riskeren. Advertentie voor
bedreigingen impliceert een tijdelijke kwaliteit van beveiliging: het blijft alleen bestaan zolang en
zolang bedreigingen worden nietig verklaard of vermeden. Zoals Valverde opmerkt, is het een
politieke en grammaticale misvatting ‘om‘ veiligheid ’te verwarren met een concreet zelfstandig
naamwoord ’: ‘Beveiliging’ is niet iets waar we meer of minder over kunnen beschikken, omdat het
helemaal niets is. Het is de naam die we gebruiken voor een temporeel uitgebreide stand van zaken
gekenmerkt door de berekenbaarheid en voorspelbaarheid van de toekomst. (Valverde 2001: 85)
Beveiliging wordt ook gebruikt om naar een tweede staat te verwijzen, namelijk de subjectief gevoel
dat we hebben van onze eigen veiligheid. In deze tweede gevoel, veiligheid zit allemaal in de geest:
hoewel natuurlijk onze subjectieve gevoel van veiligheid vloeit deels voort uit materieel en sociaal
voorwaarden. De subjectieve toestand van veiligheid als rust of zorgvrijheid heeft lange historische
wortels die traceerbaar zijn naar het Latijnse Securitas en het Duitse Sicherheitsgefühl, die beide
duiden op het gevoel veilig te zijn (Rothschild1995: 61).
VEILIGHEID ALS ACHTERVOLG ( SECURITY AS PURSUIT)
Veiligheid zien als een streven in plaats van als een einddoel betekent erkennen dat het
waarschijnlijk onbereikbaar is en op best vergankelijk (Zedner 2000). Een inherent relationeel
concept (Freedman 2003), beveiliging moet eindeloos worden getest tegen nog onbekende
dreigingen. De kwetsbaarheid of tekortkomingen van de voorziening worden alleen onthuld als en
wanneer die bedreigingen leiden tot. Beveiliging moet daarom continu zijn herzien in het licht van de
laatste uitdaging die tot stand is gekomen, noodzakelijkerwijs onvolmaakte inschattingen van de
waarschijnlijke toekomst bedreigingen, en de kwetsbaarheid ervan voor hen. Beveiliging als een
streven beschouwen, past ook beter bij zijn gewoonte gebruik over ongelijksoortige sferen en bindt
de veiligheid niet naar een enkel referent object. Nationale veiligheid, militair veiligheid en
gemeenschapsveiligheid kunnen allemaal redelijk worden beschreven als oefeningen in het
nastreven van veiligheid zonder hierop te vertrouwen enkel woord om de aanzienlijke verschillen in
hun reikwijdte, schaal en focus van operaties. Beveiliging is in elk geval een verwijzing naar een
cluster van lopende beleidslijnen en praktijken wat, zoals praten over veiligheidsbudgetten, een
voortzetting impliceert.
Dus het was dat, in de context van dalende criminaliteitscijfers en het relatieve politieke stabiliteit
van het post-Koude Oorlog-tijdperk, 9/11 zorgde voor een nieuw bestaansrecht voor politie en
veiligheidsdiensten. In die zin kan veiligheid ook worden beschouwd als een ‘praktijk’. Hoewel deze
categorie tot op zekere hoogte overlapt met achtervolging, het geeft weer dat het de rol en functie is
van een brede reeks beoefenaars: politie, veiligheidsagenten van de staat, particulier beveiligers,
beveiligingsmanagers en beveiligingsadviseurs wiens werk zich concentreert op het definiëren van
de bronnen van (on) veiligheid als evenals de technieken en technologieën waardoor ze beheren. Het
‘veiligheidsveld’ is er een van concurrerende beoefenaars elk met hun waren, diensten en
,oplossingen aan talloze verschillende beveiligingsproblemen. Hun professionele verhandelingen en
methodologieën zijn pas begonnen de aandacht van veiligheidsgeleerden, maar zijn essentieel voor
begrip hoe beveiliging wordt geconstrueerd en toegepast, niet alleen in de achtervolging van een
einddoel maar als een voortdurende activiteit (Bigo 2001: 98).
VEILIGHEID ALS SYMBOOL ( SECURITY AS SYMBOL)
Materiële opvattingen over veiligheid schuilen in tastbare inspanningen om objectieve veiligheid
nastreven of bereiken door risico's te verminderen en verbetering van de veiligheid, hetzij door
concrete maatregelen, fysiek apparaten of werkmethoden. Al met al minder tastbaar is het
symbolische leven van veiligheid. Hoewel symbolische veiligheid meer amorf is, kan het rechtstreeks
tot ontologisch spreken onzekerheden en kan effectief zijn bij het verminderen van onzekerheid en
het subjectieve gevoel van veiligheid positief versterken. Net zo Loader merkt scherp op: ‘Beveiliging.
is de ideologie geworden van het postideologische tijdperk; absolute veiligheid de utopist hunkering
naar een wereld die de belangstelling zou hebben verloren utopieën '(Loader 2008: 404).
Een meer cynische lezing van de symbolische rol van veiligheid is gevonden in het concept van
‘veiligheidstheater’ (Schneier 2006:38). Beveiligingstheater verwijst naar grotendeels palliatieve
maatregelen geïntroduceerd in naam van de veiligheid, maar vooral gebruikt de publieke angsten
wegnemen of hen tenminste ervan overtuigen dat er iets is klaar zijn. Voorbeelden zijn veel van de
genomen maatregelen op luchthavens met betrekking tot bijvoorbeeld vertrekkende passagiers de
eis dat gels en vloeistoffen in kleine hoeveelheden worden vervoerd hoeveelheden alleen en in
doorzichtige plastic zakken.
Positieve veiligheid (Bakker). Een theoretische analyse van een
omstreden begrip
Gerben Bakker
Het begrip ‘positieve veiligheid’ staat stevig in de belangstelling. Diverse wetenschappers
verbinden het begrip met een pleidooi voor andere veiligheid. In dit artikel wordt getracht het begrip
op te helderen. In de eerste plaats wordt geïllustreerd dat positieve veiligheid in belangrijke mate
negatief gefundeerd is. In de tweede plaats wordt getoond hoe vanuit de disciplines van de
internationale betrekkingen en de criminologie betekenissen worden toegekend die niet altijd
verenigbaar zijn. Het blijkt uiteindelijk lastig om concreet vast te stellen aan welke normatieve
uitgangspunten voorstanders van positieve veiligheid zich werkelijk willen committeren.
Positieve veiligheid leidt bovendien tot een expansie van het veiligheidsbegrip
die mogelijk onwenselijk is in het licht van haar eigen kritiek. Met een streek van de pen wordt
positieve gekwalificeerd als geborgenheid, sense of belonging (Salman et al. 2010) of
vertrouwen(Van Marle 2015).
De insteek van dit artikel is om een beknopte begripsgeschiedenis van positieve
veiligheid te bieden.
De veel aangehaalde definitie van Arnold Wolfers stelt dat veiligheid in objectieve zin
verwijst naar de afwezigheid van dreigingen ten aanzien van verworven waarden, en in subjectieve
zin naar de afwezigheid van de angst voor de factoren die deze waarden bedreigen(Wolfers 1952).
Een van de meest oude en gangbare opvattingen is dat de behoefte aan veiligheid ontspringt uit de
voortdurende gevaren die zich aan de mens opdringen (Zedner 2009).
,De vroege Ricoeur stelde dat onze meest elementaire symbolische reacties ontstaan vanuit de
confrontatie met de terreur ethique (Ricoeur 1967). Angst en de confrontatie met het kwaad zetten
het normatieve gedrag in gang.
Naast dit existentialistische perspectief vormt de beroemde natuurtoestand van Thomas Hobbes de
politiek-wijsgerige grondslag voor de idee van negatieve veiligheid.
Voor de Tweede Wereldoorlog speelde het begrip zelfs nauwelijks een rol van betekenis (Burgess
2011). De discipline van de internationale betrekkingen zag als eerste de noodzaak van een
zelfstandige conceptualisering van veiligheid.
Vanuit de sociale wetenschappen werd steeds duidelijker dat een staatgebonden en
dreigingsgeorienteerde veiligheidsbenadering niet voldeed in samenlevingen waarin veiligheid een
subjectieve en sociale betekenis verwierf. De kritiek op negatieve veiligheid die sindsdien is ontstaan,
is terug te brengen tot drie fundamentele punten. In de eerste plaats ontstaat er scepsis jegens de
positie van de staat als centrale actor op het gebied van veiligheid.
De bemoeizuchtige staat denkt voor de burger, legt hem beperkingen op en stelt zichzelf in de positie
om veiligheidsbeslissingen te nemen, omdat hij de dreigingen het beste kan inschatten en weerstaan.
De bemoeizuchtige staat, in de tweede plaats, ziet burgers als zijn cliënten in plaats van dat hij
zichzelf ziet als de belangeloze uitvoerder van de veiligheidsbelangen van de burger. De autoritaire,
bemoeizuchtige moloch maakt mensen daarom afhankelijk en organiseert veiligheid vanuit zijn eigen
dreigingsbeeld.
Het tweede punt betreft de kritiek dat het negatieve veiligheidsconcept een ‘natuurlijk’ verbond
aangaat met de praktijk van risicobeheersing. Negatieve veiligheid wordt daarom geïdentificeerd met
een uit de hand gelopen controlecultuur (Garland 2001; Pieterman 2008; Furedi 2006). Veiligheid
wordt een obsessie. Eenmaal geuit klampen risico’s zich als angstbeelden aan de horizon vast, zonder
dat ze soms realiteitswaarde hebben. Er ontstaat een cirkel waarin de politiek zichzelf voor de wagen
spant van een zich voortdurend vernieuwend dreigingsbeeld (Zedner 2009). Eenmaal gekoppeld aan
dreiging en onzekerheid, blijkt dat het veiligheidsbegrip bovendien een invloedrijk retorisch
instrument is.
In de derde plaats, samenhangend met het vorige punt, verbindt men negatieve veiligheid met de
bedenkelijke kanten van een consequentialistische ethiek. Het consequentialisme behandelt morele
afwegingen bij voorkeur als kosten-batenanalyses of risicocalculaties (Munthe 2011, 4). Maar dit
morele schema is volgens critici te beperkt als we op een moreel juiste manier invulling willen geven
aan veiligheid (Loader 1999).
Samenvattend: negatieve veiligheid – haar verwevenheid met de staat, het risicoparadigma
en het consequentialisme – verschaft volgens sceptici de conceptuele grondslag voor een zichzelf
bestendigend risicoklimaat met voornamelijk preventieve en repressieve trekken. Daarbij lopen we
het risico verstrikt te raken in een cirkel van angst en controle. Voorstanders van positieve veiligheid
willen daarom veiligheid herzien.
Het kernbegrip, waaromheen de notie van positieve veiligheid zich vormt, is sociale reflexiviteit. In
plaats van dat veiligheid verwijst naar het belangenspel van de natiestaat, zou ze een afspiegeling
moeten zijn van de intrinsieke behoeften en waarden van de bewoners en niet van de staat zelf.
De stelwijze van human security is echter negatief. Human security wijst op de afwezigheid van angst
en de afwezigheid van bedreigende factoren voor basale levensvoorwaarden. Daarmee bestaat een
duidelijke parallel tussen het concept en de definitie van Wolfers. Het begrip beoogt een vergroting
van het verantwoordelijkheidsgebied van veiligheid, maar vergroot tegelijk ook de jurisdictie van (de
,macht van) de veiligheidspolitiek (Hansen 2006,31). Ook sociale en existentiële aspecten worden nu
gerekend tot veiligheidsaangelegenheden, en een zaak van monitoring en regie. Human security is
daarom uit te leggen als de securitisering4 van andere, niet-klassieke staatsveiligheidsbelangen.
Veiligheid is een relationele kwaliteit, zo stelt hij. Zij verwijst niet naar op zichzelf staande dreigingen
of kwetsbaarheden, noch naar de capaciteiten om deze het hoofd te bieden (McSweeney 1999, 3).
Veiligheid weerspiegelt de wijze waarop onze behoeften geprioriteerd zijn. Ze is dus relatief: kennis
van de behoeften bepaalt haar oogmerk. Hij beziet het positieve veiligheidsbegrip daarom tegen de
achtergrond van een ethische horizon. Veiligheid impliceert de morele plicht om de menselijke
behoeften te analyseren en te vertegenwoordigen.
Samengevat, draait de idee van positieve veiligheid in de sfeer van internationale betrekkingen om
verbreding en perspectiefwijziging van het veiligheidsconcept met het doel om veiligheid te
humaniseren. Positieve veiligheid verwijst daarom niet naar een concrete set behoeften en waarden,
maar naar de wijze waarop deze het nieuwe uitgangspunt van het veiligheidsbegrip moeten zijn.
De idee van positieve veiligheid wordt vanuit de criminologie nadrukkelijker geprofileerd als een
tegengif tegen de ongelukkige effecten van de samenleving als controlecultuur. Zij reageert in die zin
meer op een sociaalmaatschappelijke diagnose dan op de behoefte aan een bredere
conceptualisering. Ze is meer activistisch. De scepsis jegens de gecentraliseerde rol van de staat
hangt hier echter opnieuw sterk mee samen
De eerste revolutionaire beweging, onder andere vertegenwoordigd door Neocleous, heeft in het
geheel geen vertrouwen in het veiligheidsbegrip, omdat ze te verweven is geraakt met
staatstoezicht, neoliberale grondslagen en het risicoparadigma (Neocleous & Rigakos 2011). Security
is daarom een besmet begrip en kan beter in het geheel worden verworpen. In feite is hier geen
sprake van positieve veiligheid, maar van antiveiligheid. De tweede variant vertegenwoordigt niet de
verwerping, maar de hervorming van veiligheid vanuit het burgerlijk belang (civilizing security) en
sluit daarom aan bij de notie van sociale reflexiviteit. De veiligheidspraktijk is ‘vervuild’, zo is het
uitgangspunt, maar kan opnieuw worden ingekaderd in een andere, burgergerichte
veiligheidspraktijk, waarin ook de rol van de staat herzien wordt (Loader & Walker 2007, 196-212). Ik
richt me hier vooral op de tweede, hervormende benadering, omdat de idee van positieve veiligheid
eerder wijst op een constructieve dan op een antibeweging.
qua teneur past positieve veiligheid in een langere traditie waarin men zoekt naar sociale
alternatieven voor een repressieve en autoritaire benadering van criminaliteit.
Schuilenburg en Van Steden herkennen ten minste drie sociaalpolitieke waarden die fundamenteel
zijn voor positieve veiligheid: gemeenschapszin, local capacity building
en een nieuwe spirituele orde (Schuilenburg & Van Steden 2014). De eerste voorwaarde,
gemeenschapszin, verwijst naar de kracht van het sociale weefsel waarin mensen een gevoel van
geborgenheid en betrokkenheid ervaren. Deze sense of belonging wordt gezien als een van de meest
primaire voorwaarden voor positieve veiligheid en voor een samenleving die betrokken is bij haar
eigen veiligheidsdoelen (Loader 2006; Salman et al. 2010). De tweede voorwaarde, local capacity
building, duidt op het versterken van participatie en het vertrouwen op de zelfsturende kracht van de
burgerlijke gemeenschap. Sociale netwerken in de samenleving vormen het meest veerkrachtige
weefsel. Positieve veiligheid moet er daarom op gericht zijn om deze sociale veerkracht aan te
spreken. De overheid kan zich het beste op de achtergrond houden als ‘facilitator’. Paternalistisch
staatsoptreden vernietigt daarentegen juist het lokale initiatief (Loader & Walker 2007).
Het vertrouwen in het veiligheidsvermogen van de gemeenschap vloeit samen met het idee van
waardenpluralisme.
, De derde voorwaarde beschrijft de re-integratie van vormen van spiritualiteit. Schuilenburg en Van
Steden stellen dat een rationele risicobenadering de waarde van het menselijk geloof buiten spel zet.
Maar juist dit geloof is de bron van geborgenheid, intermenselijk vertrouwen en gemeenschapszin
(Schuilenburg & Van Steden 2014). Op dit punt keert de positieve criminoloog zich tegen het
negatieve en mechanische mensbeeld dat ten grondslag ligt aan de liberale sociale contracttheorie.
Rationele overwegingen, wetten en reguleringen bieden geen context om emoties van vertrouwen te
laten floreren. De moderne burger is meer dan een schaamteloze homo oeconomicus. De functie van
geloof en spiritualiteit moeten we hier dus opvatten in termen van zijn sociale merites. Spiritualiteit
brengt veiligheid in een existentiële zin: gevoelens van zingeving en saamhorigheid. Positieve
veiligheid beroept zich tot slot op een andere ethiek dan de consequentialistische risicocalculatie
(Burgess 2011). Waarden als vertrouwen, burgerlijkenbetrokkenheid of saamhorigheid
veronderstellen een ander ethisch raamwerk. Volgens Crawford zijn deze nieuwe perspectieven op
veiligheid en participatie geïnspireerd op de moraliteit van het communitarisme die op haar beurt
put uit de deugdethiek (Crawford 1998). De deugdethiek onderhoudt daarom een hechte relatie
met het idee van sociale verantwoordelijkheid. Er zijn wel verschillen aan te wijzen tussen de
ethische implicaties van het positieve veiligheidsbegrip in de internationale betrekkingen en in de
criminologie.
Dit komt neer op een moreel vraagstuk van een gelijkwaardige verdeling van aandacht en middelen,
en op de morele plicht om de individuele oordeelsvorming op geen enkele manier te dwarsbomen.
Voor McSweeney is immers het geëmancipeerde, autonome individu het kerngegeven voor de
mogelijkheid tot sociale reflexiviteit. Gemeenschappen hebben in dit beeld geen bijzondere morele
betekenis, anders dan dat zij de substraten zijn voor de expressie van individuele
veiligheidsbelangen. Dit lijkt anders te zijn voor het criminologische standpunt dat gemeenschappen
als zelfstandige morele doelen ziet. Positieve veiligheid verwijst hier niet in de eerste plaats naar het
individueel uitgedrukte belang, maar naar de ontologische waarde van het ingebed-zijn in het sociale
leven. De aansluiting bij de gemeenschap is daarom een moreel doel op zich.
Het begrip beoogt zo een herwaardering van alle waarden: gemeenschapszin, vertrouwen en
betrokkenheid moeten angst, repressie en egoïsme vervangen. In plaats van een descriptief
begrip, lijkt positieve veiligheid daarom vooral prescriptief.
Juist het feit dat positieve veiligheid verbonden is met een antiautoritaire, sociaalpolitieke
hervormingsagenda (met een zekere invloed op de huidige veiligheidspraktijk), stemt tot nadenken
over het effect van het discours.
Toch is een aantal intrinsieke pijnpunten aan te wijzen. In de eerste plaats confronteert het begrip
ons met de dilemma’s van de geïmpliceerde hervormingsagenda. Een van de pijnpunten is hier het
gebrek aan concreetheid. Wat wordt nauwkeurig bedoeld met de gemeenschap, de rol van
spiritualiteit, een sense of belonging? Het belang van de gemeenschap is bijvoorbeeld
een van de assen waaromheen het positieve begrip draait.
Ten tweede, positieve veiligheid presenteert zichzelf als het redelijke, alternatieve mantra dat zich
afficheert met ‘niets-dan-goede waarden’, zoals vertrouwen, tolerantie en betrokkenheid. Positieve
veiligheid mist echter het monopolie op deze waarden. Verdedigers kunnen zich er niet aan
onttrekken dat de inhoud van deze waarden afhankelijk is van zeer wisselende politiek-theoretische
voorstellingen die op zeker moment ingevuld moeten worden. Tolerantie betekent iets anders
in een liberale dan in een marxistische samenleving. Wanneer men zelfbestuur bepleit, is de
wedervraag direct welke vormen dan worden geambieerd. In een anarchistische context draagt het
andere implicaties in zich dan in een sociaaldemocratische. In hoeverre willen voorstanders van
positieve veiligheid kleur bekennen in dit landschap van de politieke theorie?