100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting boek groot worden, lerarenopleiding €5,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting boek groot worden, lerarenopleiding

 39 keer bekeken  2 keer verkocht

Dit is een samenvatting van het boek groot worden. De verschillende ontwikkelingsvelden van alle leeftijden worden er in behandeld. Verder in de samenvatting staan alle ontwikkelingsvelden in een veel handigere tabel per leeftijdsgroep dan in de voorbeeldpagina’s (veel overzichtelijker dus dan al...

[Meer zien]

Voorbeeld 10 van de 82  pagina's

  • Ja
  • 26 april 2021
  • 82
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
yanabeckers
Samenvatting boek “Groot
worden”

Hoofdstuk 1: inleiding
1.1 De ontwikkeling van het kind: gewikt en gewogen
- Omgang met kinderen staat centraal  tijdens deze omgang hou je onbewust
rekening met de typische kenmerken van hun leeftijd
- Ieder kind is uniek MAAR kinderen zetten op ongeveer dezelfde leeftijd dezelfde
stappen in hun leven. Bv leren lopen, leren lezen
- Ook leren omgaan met kinderen, die vooral in overgangsfases, kenmerken vertonen
van hun voorgaande fase en ook van hun volgende fase. Bv een kleuter van 5 jaar
gaat niet altijd zelfstand plassen op het kleine wc’tje, er kunnen nog accidentjes zijn.
- Doel van dit handboek:
- Bijleren over de ontwikkeling van kinderen en hoe je
daarop kunt inspelen en rekening mee kunt houden in de
praktijk
- Door inzicht in het ‘normale’ ontwikkelingsverloop v/e
kind  verwerf je capaciteit om kinderen bij wie de
‘normale’ ontwikkeling afwijkt te identificeren
 Als leerkracht ben je een sleutelfiguur en draag je de
verantwoordelijkheid om de ontwikkeling van het kind te
observeren  problemen tijdig signaleren
- Bied je de mogelijkheid je eigen levensloop en die van
andere beter de begrijpen.
1.2 Wat is ontwikkeling?
= het veranderen van een aanwezige structuur.
- De aanwezige structuur ontwikkelt, ontvouwt zich gedurende de hele levenscyclus:
van conceptie tot dood.
- Er treden gedragsverandering op van het begin tot het einde van het leven.
- Er kan hierbij spraken zijn van het verwerven van nieuwe mogelijkheden als van het
verliezen van een bepaalde vaardigheid. Vb een baby leert zelfstandig lopen rond 1
jaar (nieuwe vaardigheid bij), met het ouder worden is het voor opa steeds moeilijker
dingen te onthouden (verlies van vaardigheid)
- Ontwikkeling karakter van levenslang proces = ontwikkeling kent een verloop in de
tijd dat een voortgang inhoudt  ontwikkeling gebeuren niet van vandaag op
morgen
- Ontwikkeling ≠ momentopname  spraken van geleidelijke verandering
- Vooruitgang: ontwikkeling is niet herhaalbaar, veranderingen treden maar 1 keer op
en blijven gedurende lange tijd aanwezig. Vb leren spreken(=verloop) men blijft over
deze vaardigheid voor langere tijd beschikken. Men herhaalt het proces van leren
spreken op latere leeftijd niet. Een uitzondering is wanneer men een auto-ongeluk

, gehad heeft en de hersenen zodanig beschadigd zijn dat men opnieuw moet leren
spreken
1.3 Wat is Psychologie?
= de wetenschap die het innerlijke leven (kennen, denken, voelen, streven) en het gedrag
van de mens bestudeert.
Grieks: Psyché= ziel en logos= gedachte, rede
- Binnen psychologie verschillende onderverdelingen bv sociale psychologie (= hoe
mensen zich in groep gedragen), differentiële psychologie (= verschillen tussen
personen betrekkend persoonlijkheid)
- Ontwikkelingspsychologie (= bestudeert het gedrag, het denken en het beleven van
mensen in verschillende levensfasen) staat in dit boek centraal

1.4 Hoe ontstaat ontwikkeling?

Welke zijn de ontwikkelingsfactoren of krachten die van invloed zijn op de ontwikkeling van
een persoon?
Is het voornamelijk je natuur die of je milieu dat de ontwikkeling van het kind beïnvloedt?
Of zijn er nog andere factoren in het spel?

1.4.1 De natuur (je aanleg, ‘Nature’)
- Natuur of erfelijke aanleg  datgene waarmee het kind geboren wordt, die
eigenschappen die je reeds bij je geboorte hebt meegekregen. Vb oogkleur,
haarkleur, lichaamslengte, talenten, temperament
- Deze eigenschappen kunnen zowel manifest (direct observeerbaar) of latent (nog
onzichtbaar) aanwezig zijn in de mens
- Aanlegtheorie: ontwikkeling wordt hoofdzakelijk bepaald door je aanleg = Erfelijkheid
factoren bepalen de ontwikkeling. Wat het kind meemaakt in zijn opvoeding, brengt
hooguit enkele wijzigingen aan in datgene wat het kind aan mogelijkheden heeft.
(Mogelijkheden zijn vanaf geboorte bepaald en ontwikkelen zich dus biologisch,
vrijwel autonoom, ongeacht milieu-invloeden of persoonlijke wil  milieu kan dus
hooguit gunstige voorwaarde scheppen, bepaalt niet in welke richting ontwikkeling
zal lopen)
1.4.2 Het milieu (je omgeving, ‘Nurture’)
- Milieu = je omgeving die invloed uitoefent op je ontwikkeling. Vb land, dorp, cultuur,
gezin, ervaringen die je hebt meegemaakt, school
- Milieutheorie: ontwikkeling wordt hoofdzakelijk bepaald door omgeving v/e persoon
= mens wordt bijna volledig bepaald door milieu waarin hij opgroeit en opvoeding.
(Omgeving heeft een actieve invloed op de ontwikkeling, binnen deze theorie
worden aan opvoeding dan ook onbegrensde mogelijkheden toegekend)
1.4.3 Een derde ontwikkelingsfactor: de zelfbepaling
= de eigen vrije keuze  mensen kunnen zelf omstandigheden scheppen
Vb. kies zelf doelen, bepaalt zelf wat het leven zinvol maakt voor hem
 Tegenwoordig meer aandacht geschonden aan zelfbepaling

In milieu- en aanlegtheorie geen spraken van eigen bepaling

,1.4.4 De gulden middenweg?
Is het voornamelijk de natuur die of het milieu dat de ontwikkeling van een mens
beïnvloedt?
- Naast natuur en milieu is zelfbepaling ook een belangrijke ontwikkelingsfactor
- De 3 factoren beïnvloeden elkaar
Vb. Victor is 6 jaar en bezit heel wat cognitieve mogelijkheden die van hem een sterke
leerling kunnen maken. (=aanleg) Hij woont echter in een familie waarin er weinig
aandacht geschonken wordt aan school. Ze wonen op een boerderij dus is het werken
met de handen heel belangrijk. (=milieu) Zelf is Victor iemand die vlug opgeeft en
kiest er ook regelmatig voor om zijn huistaken niet de maken. (=zelfbepaling) 
Victor presteert eerder laag en van een sterke leerling is geen spraken(meer)
- Op bepaalde momenten kan een bepaalde factor een doorslaggevende invloed
hebben.
Vb.
Aanleg: tijdens de eerste twee levensjaren worden veranderingen in het motorisch
gedrag van een baby bijna uitsluitend bepaald door de ontwikkeling van het
zenuwstelsel.
Milieu: bij een echtscheiding wordt het ‘thuis’ gevoel van kinderen aangetast door
een traumatische gebeurtenis. Onderzoek wijst erop dat echtscheiding negatieve
gevolgen kan hebben op de kinderlijke ontwikkeling en op het persoonlijk
welbevinden.
Zelfbepaling: Robbe (12J) is een zwakkere leerling en het CLB raadt hem aan om een
technische richting te kiezen. Robbe wil echter zelf een theoretische richting doen en
wil accountant worden. 3 jaar later is Robbe een succesvolle leerling in de richting
economie-moderne talen. Dit is dankzij Robbe’s doorzettingsvermogen en wil.
Zelfbepaling speelt hier dus een grote rol.

1.5 Stromingen binnen de ontwikkelingspsychologie

- 6 stromingen
- de ene theorie is niet beter als de andere
- meestal zijn verschillende visies en perspectieven nodig om een goed beeld te krijgen van
de talloze manieren waarop mensen groeien en veranderen in de loop van hun leven

1.5.1 Psychodynamische perspectief
 Stelt het onbewuste van een persoon centraal als drijfkracht van ontwikkeling
 Het gedrag wordt beïnvloed door innerlijke krachten en onbewuste driften die uit onze
kindertijd stammen en waarover we geen controle hebben.
Belangrijke aanhangers: Sigmund Freud en Erik Erikson
Vb. een persoon met obesitas heeft volgens deze theorie een fixatie in de orale
ontwikkeling. Deze persoon wordt gedreven om te eten omwille van de lust dei hij ervaart
uit het eten van voedsel via de mond en het steeds opnieuw opzoeken van deze ervaring

,1.5.2 Behaviorisme
 Ontwikkeling wordt begrepen door de observatie van waarneembaar gedrag in relatie
tot omgevingsstimuli.
 Er wordt gekeken naar het Externe
 Ondw studie: observeerbaar gedrag dat wordt uitgelokt door toevallige prikkels
 Afhankelijk van de prikkels die een persoon krijgt doorloopt ieder een uniek, persoonlijk
ontwikkelingspatroon.
- Conditionering: Via de mechanismen van belonen en straffen kan wenselijk gedrag
aangeleerd worden en onwenselijk gedrag afgeleerd worden
Wenselijk gedrag: verkregen via beloning van positief gedrag of via uitblijven v/e straf
Ongewenst gedrag: verzwakt via straffend optreden of via uitblijven v/e beloning bij
negatief gedrag
- Imitatie: gedrag wordt geleerd door het observeren (nadoen) van een ander persoon,
die dient als model
Belangrijke aanhangers: John B. Watson en Burrhus Frederic Skinner
Vb. Een persoon met obesitas krijgt volgens deze theorie onvoldoende of geen beloning
voor een gezond of goed voedingspatroon. Positief gedrag bleef onbeloond
1.5.3 Cognitivisme
 Aandacht op het innerlijke, de manier waarop mensen zich de wereld voorstellen,
erover nadenken en erover lezen
 Ondw studie: - denkprocessen: over hoe mensen informatie verwerken en welke
invloed dit denken op het gedrag heeft
- Evolutie van het denkvermogen gedurende rijping en ervaring
 Belangrijke persoon: Jean Piaget
Informatieverwerkingstheorie: vergelijkt denken van een persoon met de elektronische
verwerking van informatie door een computer. Informatie wordt opgenomen,
gecategoriseerd, verwekt (INPUT) en opgeroepen door het geheugen, analoog aan een
processor; hetgeen leidt tot bepaalde uitkomsten (OUTPUT) zoals bepaalde meningen,
oplossingen, gedragingen
 Cognitieve ontwikkeling wordt steeds meer bestudeert vanuit neurobiologische
perspectief: nadruk ligt op interne mentale processen maar aandacht gaat specifiek uit
naar de neurobiologische activiteit die aan de basis ligt van denkprocessen, etc.
Vooral gekeken naar denkprocessen die zich in hersenen afspelen.
Gaan niet uit van theoretische structuren van
denkprocessen(informatieverwerkingstheorie) MAAR gaan onderzoekers opzoek naar de
plaatsen en functie in de hersenen die aan de basis liggen van cognitieve processen. 
Meer inzicht verworven in de oorzaken van autisme of dyslexie
Vb. een persoon met overgewicht heeft volgens deze theorie geen effectieve strategieën
geleerd om op gewicht te blijven (geen informatie ontvangen of opgenomen). Hij of zij
hecht wellicht weinig belangen aan gezonde voeding

,1.5.4 Evolutionair of ethologisch perspectief
- oorsprong in de evolutietheorie van Darwin; Survival of the fittest; wie beschikt over de
kenmerken de he best zijn aangepast aan de omgeving heeft de grootste kans op
overleving
- kenmerken worden biologische doorgegeven
- aanhangers bestuderen het effect van biologische kenmerken op gedrag
Vb. Een persoon met overgewicht heeft genetische aanleg hiervoor. Hij heeft het
overgeërfd van zijn (voor) ouders, die het mogelijk nodig hadden om te overleven in tijden
van honger
1.5.5 Contextueel of ecologisch perspectief
 Verbind de verschillende componenten (het onderbewuste, het gedrag, het denken)
met elkaar en met relatie tussen individuen
 unieke ontwikkeling van een kind kan niet begrepen worden als dat kind niet in een
complexe sociale en culturele context wordt geplaatst  Zie sociaal-culturele theorie van
Lev Semenovich Vygotsky  Geloofde dat kinderen wereld leren begrijpen via hun
probleemoplossende interacties met anderen.
 andere belangrijke illustratie van het contextueel perspectief: bio-ecologische model
van Bronfenbrenner  omgeving wordt opgedeeld in 5 niveaus, die gelijktijdig elk
biologisch organisme beïnvloeden; micro-omgeving(gezin, vrienden, leerkracht),
mesosysteem(familie, vrienden van vrienden, andere leerkrachten), exosysteem
(instituties(scholen, kerken)en organisaties(plaatselijke overheid, lokale media),
macrosysteem (politiek, religie, cultuur) en het chronosysteem (historische gebeurtenissen
en veranderingen). Veranderingen in het ene deel kunnen effect hebben op andere delen.
Omgekeerd heeft een verandering in het ene deel weinig gevolgen als de andere delen niet
mee veranderen (antipestbeleid op school heeft weinig zin als pesten thuis getolereerd
wordt)
Vb. Een persoon met overgewicht kan dit volgens deze theorie ontwikkeld hebben vanuit
een ongewoon belang dat gehecht wordt in het gezin aan voeding. (familierituelen)
1.5.6 Humanistisch perspectief
 Benadrukt de unieke kwaliteiten die elk individu bezit
 Geloof dat elk individu een natuurlijk vermogen en motivatie heeft om zijn potentieel te
vervullen staat centraal binnen deze visie
 Vrije wil staat voorop
Dit perspectief wijst dus af dat de ontwikkeling bepaald wordt door onbewuste
processen, leren van de omgeving of rationele cognitieve processen
 Bekende voorstanders:
- Carl Rogers: individuen hebben nood om geliefd en gerespecteerd te worden. Hoe
men zichzelf ziet en het respect dat men heeft voor zichzelf een reflectie is van hoe
andere ons zien.
- Abraham Maslow: introduceert het idee van zelf-actualisatie. Deze zelf-actualisatie is
binnen dit perspectief het belangrijkste levensdoel voor individuen dat bereikt is
wanneer een persoon zijn potentieel volledig realiseert

,  Dit perspectief heeft weinig invloed gehad op het domein ontwikkelingspsychologie
aangezien er weinig tot geen specifieke of brede ontwikkelingsprocessen geïdentificeerd
konden worden die uitsluitend het resultaat zijn van het toenemen van leeftijd.


1.5.7 Eén visie of combinaties?
Afhankelijk van de persoon, diens erfelijk materiaal, diens interesse, diens ervaringen,
diens omgeving, zullen één of meer visies op ontwikkeling het probleem van het
overgewicht in kaart brengen.
Vb. Bij jan kan het genetisch bepaald zijn. Ook zijn zus en moeder kampen met
overgewicht. (=Evolutionair perspectief)
Ann daarentegen was een ongewenst kind en heeft door talrijke negatieve ervaringen in
haar kindertijd o.a een gestoord eetgedrag ontwikkeld. (= Behaviorisme)
Lien tot slot heeft een passie voor eten. Ze houdt ervan lekker te koken en te gaan uiteten.
(= contextueel perspectief)

1.6 Hoe met ontwikkeling omgaan?
Ontwikkeling is een combinatie van aanleg, milieu en zelfbepaling; een combinatie van
verschillende perspectieven.
 Opvoeding speelt een belangrijke rol in het leven van elk kind. Je beschikt dan als
leerkracht ook over de mogelijkheid om op een positieve manier de ontwikkeling van het
kind te beïnvloeden

1.6.1 Werken in de Zone van Naaste Ontwikkeling
- op diverse domeinen kun je als opvoedende instantie inspelen op het
ontwikkelingsniveau van kinderen. Rekening houden met huidige kennen en kunnen +
handelingen richten op het toekomstige ontwikkelingsniveau om ontwikkeling te
stimuleren  Werken in de Zone van Naaste Ontwikkeling (Vygotsky): als
opvoedingsondersteuner dien je te kijken naar wat het kind kan leren en niet enkel
naar wat het kan.
- Onderwijs en opvoeding moeten zich dus niet zo zeer bezighouden met gerijpte
functies, maar met rijpende functies.
- Als leerkracht moet je volgens Vygotsky dan ook trachten het kind altijd een stapje
verder te brengen.  hem/haar helpen met problemen oplossen die het zelf nog niet
alleen kan (=actief helpen)
- Actief helpen = werken in de zone van naaste ontwikkeling (volgens Vygotsky)
- Definitie zone: de afstand tussen het feitelijke ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld
dmv probleemoplossen door het kind zonder hulp uitgevoerd, en het potentiële
ontwikkelingsniveau zoals vastgesteld door probleemoplossen onder volwassenen
begeleiding.
 bij een collectieve activiteit en met de hulp van een leerkracht is een kind tot meer
in staat dan zonder die hulp
Vb van werken in de zone van naaste omgeving: in de klas wanneer kinderen een
rekenprobleem moeten oplossen. Eerst probeert het kind het zelf, als hij de vraag fout
beantwoord kan de hulp bestaan uit een suggestie: ’probeer gelijke noemer’. Sommige
lln begrijpen het nog steeds niet, dan kan de leerkracht te hulp schieten bij de lln.

, - Theorie van Vygotsky is niet enkel toepasbaar op cognitieve ontwikkeling ook op
andere ontwikkelingsdomeinen. Vb. tekenontwikkeling: een kind kan goed personen
teken in vooraanzicht. Zijn leerkracht stimuleert hem om ook personen te tekenen in
zijaanzicht


- Besluit: als leerkracht is het dan ook je taak om steeds een beetje(!) vooruit te lopen
op de feitelijke ontwikkeling van het kind en te streven naar het potentiële
ontwikkelingsniveau.  niet té ver vooruit lopen of té moeilijke opdrachten geven

1.6.2 Welbevinden en betrokkenheid als richtsnoeren
In de actuele ontwikkeling (=feitelijk ontwikkelingsniveau) zijn er 2 condities die bepalen of
een optimale vooruitgang in die ontwikkeling überhaupt mogelijk is. Welbevinden
betrokkenheid zijn de richtsnoeren waar je als leerkracht de ontwikkeling van het kind op
een positieve manier kunt beïnvloeden. Pas wanneer deze 2 condities ten volle aanwezig
zijn, kun je kinderen zien openbloeien en enthousiast aan de grens van hun mogelijkheden
zien werken, leren en spelen.
Welbevinden: de mate waarin de klas- en opvoedingscontext tegemoetkomen aan de
basisbehoefte van een kind. Kinderen die een goed welbevinden hebben, voelen zich in die
context als een vis in het water. WB wijst erop dat iemand als persoon goed in elkaar zit en
de emotionele ontwikkeling onbedreigd is.
Vb. Wanneer zij moeder afscheid neemt huilt Thomas steeds. Overdag houdt hij zich
stilletjes aan de kant en speelt alleen met zijn knuffels. Hij maakt ook weinig contact met de
anderen.  Laag welbevinden
Welbevinden is een voorwaarde van betrokkenheid. Wie zich niet goed voelt in de klas kan
zich ook moeilijk concentreren op een opdracht.
Oorzaken laag WB: slechte thuissituatie, bezorgdheid om een zieke mama, verdriet
overleden hondje, echtscheidingen, pesterij op school. Deze kinderen verdienen dan ook
bijzondere aandacht
Betrokkenheid: heeft te maken met de intensiteit van een activiteit. Je merkt het aan de
concentratie. Je merkt dat een betrokken kind voluit gaat, opgeslorpt wordt door de
activiteit. Vb. Tina gaat volledig op in haar spel. Ze heeft zich verkleed als moeder. Ze stoort
zich niet aan de andere die af en toe komen kijken. Ze praat tegen haar poppen alsof het
echt haar kinderen zijn  Hoge betrokkenheid

Welbevinden en betrokkenheid geven aan leerkrachten een indicatie over hoe hun
inspanningen die ze zich getroosten bij de kinderen aankomen. Deze variabelen zijn
obeserveerbaar en geven je onmiddellijk feedback. Op die manier kun je ook je
handelingen bijsturen. Bv. materiaalaanbod verrijken, gerichte activiteiten

1.6.3 Motivatie als motor voor leren en ontwikkeling
Binnen motivatiepsychologie wordt gewezen op het belang van de psychologische
basisbehoeften aan autonomie, competentie en relationele verbondenheid. Deze blijken
belangrijk in een veelheid van contexten, waaronder ook de onderwijscontext. Door
tegenmoet te komen aan deze behoefte stimuleren leerkrachten de ontwikkeling en het
optimaal functioneren van kinderen.

, - Behoefte aan autonomie  behoefte op psychologisch vrij te kunnen handelen en
zonder druk te kunnen functioneren maw. Het verwijst naar het stellen van gedrag
dat aansluit bij eigen interesses, waarden en ideeën.
- Behoefte aan competentie  behoefte om gewenste activiteiten tot een goed eind
te brengen
- Behoefte aan relationele verbondenheid  behoefte om positieve relaties op te
bouwen met anderen en zich geliefd voelen
Iedereen heeft nood aan deze basisbehoefte.
Vb. in de speelhoek mogen kinderen zelf kiezen waar ze willen vertoeven (behoefte aan
autonomie). Een kind dat zich competent voelt in zijn sport, zal deze hobby met meer
zelfvertrouwen aanpakken en zich beter in zijn vel voelen (behoefte aan competentie). Een
kind dat weinig aandacht en liefde krijgt van zijn ouders, kan aangezet worden om op een
negatieve manier om aandacht te vragen (behoefte aan relationele verbondenheid)

Bevrediging van deze behoefte stelt kinderen in staat om autonoom gemotiveerd te
handelen. De ZDT maakt een onderscheid tussen autonome (welwillende) motivatie
enerzijds en gecontroleerde motivatie anderzijds.
- Autonoom gemotiveerd gedrag: gekenmerkt door een gevoel van psychologische
vrijheid en keuze. Komt voor wanneer het kind de activiteit interessant of leuk vindt
(intrinsieke motivatie) of persoonlijk zinvol of relevant vindt (geïdentificeerde
regulatie). Het kind staat volledig achter zijn gedrag
- Gecontroleerd gemotiveerd gedrag: doet zich voor wanneer een kind zich onder
druk gezet voelt. De druk kan zich buiten het kind vinden, bv een beloning of straf
(externe regulatie), of binnen het kind, bv schuld-of schaamtegevoelens
(geïntrojecteerde regulatie)
Vb. Aline houdt haar fysica leerstof goed bij omdat ze fysica interessant en uitdagend
vindt (intrinsieke motivatie). Willem poets iedere dag zijn tanden. Hij vindt het op zich
niet leuk, maar wel zinvol voor zijn gezondheid (geïdentificeerde regulatie). Matteo
ruimt iedere week zijn kamer op. Hij legt dit aan zichzelf op omdat hij zich anders
schuldig zou voelen (geïntrojecteerde regulatie). Sanne doet regelmatig
boodschappen voor haar oma omdat ze dan een centje krijgt (externe regulatie)
- Autonome motivatie: beschouwd als meest kwalitatieve vorm van motivatie
aangezien deze geassocieerd wordt met tal van positieve uitkomsten zoals een
sterkere interesse en meer plezier in de taak, een hoger welbevinden en minder
angst. Leerkrachten kunnen deze motivatie stimuleren door structurerende en
autonomieondersteunend op te treden. Vb. leerkracht geeft tips aan kinderen die
moeilijkheden ervaren, leerkracht geeft oefeningen die aansluiten bij wat leerlingen
aankunnen
- Deze structuur kan op een controlerende, dwingende manier of op een
autonomieondersteunende manier worden overgebracht
Kenmerken autonomieondersteunende stijl = inzicht krijgen in interesse,
persoonlijke waarden van kinderen en activiteiten aanbieden die hierbij aansluiten;
empathisch meeleven met wat in kinderen omgaat; keuzemogelijkheden aanbieden;
kinderen inspraak geven bij het opstellen van regels. Vb. leerkracht bied keuze
activiteiten, lrk legt uit waarom het belangrijk is de jas op te hangen aan de kapstok,
lrk luistert naar lln en probeert zich in te leven in hun situatie

,1.7 Het handboek in een notendop
1.7.1 De ontwikkelingsfase
- Ongeboren baby, de geboorte en de pasgeborenen
- De baby (0-1,5 Jaar)
- De peuter (1,5 – 3 Jaar)
- De kleuter (3-5 Jaar)
- Het lagereschoolkind (6-12 jaar)
- De adolescent (12-18/25 jaar)
1.7.2 De ontwikkelingsdomeinen of -gebieden

Naam Uitleg Voorbeeld
Lichamelijke ontwikkeling Lichamelijke groei die het Lengte, gewicht,
kind doormaakt lichaamsbouw
Motorische ontwikkeling Ontwikkeling van de Grote bewegingen: leren
motoriek of bewegingen lopen, rennen, voetballen (=
grove motoriek)
Kleine bewegingen: leren
schrijven of tekenen (= fijne
motoriek
Tekenontwikkeling Deelaspect van motorische
ontwikkeling, zoomen er
dieper op in in het
onderwijs vanwege
relevantie
Perceptuele ontwikkeling Ontwikkeling van de Het zicht, reukzin, smaakzin,
zintuigen staat centraal hoorzin
Cognitieve ontwikkeling Beschrijft de ontwikkeling Hoe denken kinderen en
van het denken waarom?
Taalontwikkeling Ontwikkeling op vlak van Jongste kind leert praten,
taal leert een taal om zich uit te
drukken
Spelontwikkeling Ontwikkeling op vlak van Kinderen spelen veel én
spel graag
Seksuele ontwikkeling Leren kennen van eigen
geslacht, verkennen van het
lichaam
Sociaal-emotionele Door contacten met
ontwikkeling anderen leert een kind
sociale en ook emotionele
vaardigheden

, Morele ontwikkeling Wat is goed en wat is
kwaad? Geleidelijk leert het
kind wat mag en niet
Persoonlijkheidsontwikkeling Het kind leert zijn eigen ik
kennen

Er is een samenhang tussen deze ontwikkelingsgebieden. Ontwikkelingsgebieden staan
binnen 1 ontwikkelingsfase in relatie tot elkaar. Vb. een kind moet eerst verschillende
cognitieve mogelijkheden beschikken, wil het leren praten of lezen

Ook over verschillende ontwikkelingsfasen is er samenhang binnen 1 ontwikkelingsdomein.
Verschillende stadia volgen elkaar op. Vb. een kind leert eerst krabellen en geometrische
figuurtjes maken voordat zijn eerste kopvoeter op papier verschijnt

Afhankelijk van de fase die besproken wordt, bepaalde ontwikkelingsgebieden een andere
volgorde kennen in verschillende hoofdstukken vb. zo zal seksuele ontwikkeling bij de baby
aansluiten bij lichamelijke ontwikkeling, terwijl die bij een adolescent aansluit bij de sociaal-
emotionele ontwikkeling


Hoofdstuk 2: de ongeboren baby, de geboorte en de
pasgeborene
2.1 de ongeboren baby
2.1.1 de lichamelijke ontwikkeling
Een zwangerschap duurt 38 weken vanaf de conceptie.
De zwangerschap duurt dus 40 weken vanaf de laatste menstruatie.
In de prenatale fase onderscheiden we 3 perioden: de germinale, embryonale en foetale
periode
2.1.1.1 De germinale periode (3-4 weken)
Germinaal = germen (latijn) = zaad of kiem  beginstadium van de mens

- Eerste stap in germinale periode: bevruchting van de eicel door de zaadcel
(=conceptie)
- Bevruchte eicel gaat zich delen en komt dan via de eileider na een vijftal dagen in de
baarmoeder om zich te nestelen.
- Tijdens deze periode wordt de moederkoek, vruchtzak en navelstreng gevormd.
- Moederkoek: hierin worden voedingstoffen van de moeder opgenomen en
hierin komen afvalproducten van de ongeborene terecht
- Navelstreng: zorgt voor verbinding tussen ongeboren baby en moederkoek 
via aders worden voedingsstoffen aangevoerd naar de ongeborene en worden
afvalstoffen weggevoerd naar de moederkoek
- Vruchtzak: omgeeft het kind en is volledig gevuld met vruchtwater  zorgt
ervoor dat kind veilig geborgen zit, beschermd voor de buitenwereld, tot aan
geboorte
2.1.1.2 De embryonale periode (5-10 weken)
Bevruchte eicel  neemt menselijke vormen aan en een Zygote  embryo

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper yanabeckers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 52928 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,49  2x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd