Godsdienst:
Verhalen Oud Testament
Het land onder de regenboog
In ballingschap
Wanneer soldaten door de poort kwamen, moesten mensen (Judith) weg uit Jeruzalem. Ze
moeten in ballingschap. Ze moeten naar Babylonië, het land waar de soldaten wonen. Alle
mensen moesten weg behalve de boeren en de werklui om als slaven het land te bebouwen en
om voor de koning van de soldaten te werken. Ze moesten een lange tocht maken met zowel
vooraan als achteraan soldaten die hen in het oog hielden. Ze moesten hun heilige stad en de
tempel achterlaten.
Jakobs droom
Heel lang geleden is aartsvader Jakob door de Jabbok getrokken, hij was op weg naar Babylonië, het
land tussen de twee rivieren (Tweestromenland), het land van de hoge traptorens. Jakob was op de
vlucht want hij had zijn broer en zijn blinde vader bedrogen. In de nacht kreeg hij een droom over
een traptoren waarbij de top de hemel raakte. De engelen stegen omhoog en naar beneden. Ze
namen zijn verdriet mee naar boven en toen ze naar beneden kwamen, zeiden ze dat ze met hem
zijn. Hij wist dat hij niet alleen in ballingschap ging, maar dat God met hem mee ging.
In babylonië
Op hun bestemming waren er tuinen op de hellingen van heuvels. Vol bloemen, want de Babyloniërs
hadden genoeg water: 2 brede rivieren, de Eufraat en de Tigris. In de stad Babel stond de tempel van
de god Marduk zoals in Jakobs droom. De ballingen uit Israël mochten bij elkaar wonen, in huizen van
leem. Daarbovenop kregen ze ook een stuk land voor dieren en landbouw. De heilige boeken die ze
meehadden, waren niet beschadigd.
Aan Babylons rivieren zijn wij gevangen,
Tranen staan in onze ogen,
Want wij moeten steeds aan Jeruzalem denken.
Wij hebben onze lier aan de wilgen gehangen.
De soldaten zeggen dat wij moeten zingen,
Zij willen een feestlied uit de tempel horen.
Maar hoe zouden wij kunnen zingen?
Ballingen zijn wij, ver van huis.
Jeruzalem, ik zal je nooit vergeten.
Mijn rechterhand mag verdorren,
Mijn tong aan mijn verhemelte vastkleven,
Als ik jou ooit vergeet, Jeruzalem.
, Godsdienst:
Verhalen Oud Testament
De toren van Babel
De moeders maakten plannen voor een schooltje, de priesters voor een plaats van samenkomst, een
synagoge en de vaders waren aan het werk op het land. Ben Israël, ‘Zoon van Israël’ verdiepte zich in
een boek uit de tempel. Hij vindt dat de toren van Marduktempel te hoog is.
Vroeger sprak iedereen dezelfde taal. Al die mensen besloten een grote stad te bouwen met een
toren die met zijn top tot de hemel reikt. Babel, Poort van God. Ze dachten dat ze zo’n beetje God
zelf waren. God wou het bouwsel van dichtbij bekijken, want hij geloofde niet dat het goed is, dat al
die mensen daar op een kluitje zitten en in één taal van die malle dingen verzinnen en voor God gaan
spelen. God verwarde hun taal, alle woorden waren ineens anders, alle klanken verschillend en bijna
niemand kon iemand anders nog begrijpen. Ze hielden op met bouwen en verlieten hun stad. In de
taal van Israël betekent Babel, ‘verwarring’.
Sabbat
Op vrijdagavond brak de sabbat aan, iedereen droeg zijn mooiste kleren. Er lag een wit kleed op
tafel, er was sabbatsbrood en een kruikje wijn. Ze doen elk een gebedje. De moeder van Tobias zei
‘wij ontsteken het licht van de sabbat, wij zullen dat blijven doen’. Judiths vader zei: ‘de sabbat is een
prinses. Er is 1 ding dat nooit zal veranderen, Gods engelen brengen haar steeds bij ons. Er werd
‘brood van God’ gedeeld. Sabbat betekent ‘ophouden’. Een mens moet van ophouden weten. Je leeft
niet om te werken, je werkt om te leven. En leven, dat is leven voor God. Daarom gaan ze naar de
tempel op Sabbat om dat opnieuw te horen (hoe ze moeten leven).
In het begin
In het begin is de titel die op het perkament stond. Het wordt het eerste verhaal van het boek. Toen
werd besloten dat ze verhalen van het volk gingen verzamelen en opschrijven. Als ze die verhalen
kwijtraken, raken ze alles kwijt. Dan is God zijn volk kwijt. Ze schreven die verhalen voor grote
mensen. Het eerste deel ging over het begin van de aarde en de hemel. Ze weten niet hoe God
begonnen is, maar hij kan wel vertellen waar hij denkt dat het God om begonnen is. In het verhaal
duurt de schepping precies een week. Hij laat God alles in 6 dagen maken, want de zevende dag was
sabbat. Eerst was er water en duisternis. Toen kwam het eerste woord van God: ‘Hoor! Laat er licht
zijn’. Toen was er licht. Het is een licht dat maakt dat je samen gaat zingen. God zag dat het licht goed
was en maakte een scheiding tussen licht (dag) en duisternis (nacht). De tweede dag had God de tijd
geschapen. Toen werd het tijd om ruimte te maken. De koepel die ervoor zorgt dat er ruimte komt
tussen de wateren boven de aarde en de wateren er onder heet hij de hemel. Op de derde dag zei
hij: ‘laten de wateren onder de hemel naar één plaats samenvloeien, zodat het droge tevoorschijn
komt. Hij maakte er meteen groen bij. De volgende dag maakte hij de zon, de maan en de sterren die
lampen zijn aan de hemelkoepel, goed voor warmte en licht, goed voor de kalender. Op de 5 de dag
schiep hij de vogels en de vissen, op de 6 de de wilde dieren en het vee en alles wat over de aarde
kruipt. Toen ging hij mensen maken. God wilde dat zij voor alles zouden zorgen. Op de 7 de dag heeft
God gerust. De sabbat moest een heilige dag zijn, een dag van rust en vrede.
In de tuin
God had de hemel en de aarde gemaakt, maar er was niemand om op de aarde te wonen en te
werken, God was nog helemaal alleen. Toen schiep God de mens: stof, meer niet. Toen blies God de
levensadem in zijn neus en de mens begon te ademen, te lopen, en te praten, te denken en te
voelen. Adem was zijn naam. God zette hem neer in het paradijs. De hof van Eden. Hij mocht van
alles eten behalve van de boom van de kennis van goed en kwaad., want daar ga je van dood. Adam
moest alles dat hij zag een naam geven van God. God zag dat hij eenzaam was en haalde een rib uit