Nederlands Taalbeschouwing 2
Deel 1: Grammatica
DEEL 1: HET WOORD
Ter herinnering: we gebruiken in de colleges Nederlands taalbeschouwing zo veel mogelijk de
grammaticale terminologie uit de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)
De eerste woordsoorten zagen we in het 1 e semester, nu zien we de rest…
9. Het voorzetsel (prepositie)
Morfologisch: Het voorzetsel is onveranderlijk.
Semantisch: Het voorzetsel drukt een relatie uit (ezelsbruggetje v.d. kooi: op, in, boven, tegen, met).
Syntactisch:
- Voorzetsels hebben altijd een complement (een verplichte aanvulling).
- Een voorzetsel kan ook gecombineerd worden met een persoonlijk voornaamwoord.
Bv: Ik geloof in jou. Ze skypen met hen.
Naast gewone voorzetsels bestaan er ook nog:
- Voorzetselcombinaties: combinaties van twee voorzetsels
Bv: Samson loopt achter Gert aan. Samson loopt met Gert mee.
- Voorzetseluitdrukkingen: lexicaal gefixeerde groepen (ingeleid door een voorzetsel) die in
hun geheel de functie van een voorzetsel vervullen
Bv: naar aanleiding van, onder leiding van, door middel van, in verband met
10: Het voegwoord (conjunctie)
Definitie:
- Morfologisch: voegwoorden zijn onveranderlijk.
- Semantisch: voegwoorden drukken een verband uit.
- Syntactisch: voegwoorden komen nooit alleen voor.
1. Nevenschikkend voegwoord:
De belangrijkste nevenschikkende voegwoorden zijn en (aaneenschakelend verband), maar, of
(tegenstelling), want (causaliteit), dus (gevolg). Ze verbinden gelijkwaardige elementen.
resultaat: nevenschikking of coördinatie
Voorbeelden:
- Substantieven: Piet en Klaas, Afra of Eva
- Adjectieven: groot en klein, kort maar krachtig
- Voorzetsels: in en om het huis, onder of op de kast
- Zelfstandige zinnen: Het sneeuwt [en] het vriest. Het sneeuwt [dus] ik blijf thuis.
Een speciale categorie vormen de reeksvormers. Het aantal verbindingswoorden is hier identiek aan
het aantal leden van de nevenschikking.
Bv: Ofwel is hij gek, ofwel heeft hij te veel Red Bull gedronken. Zowel de inkomsten als de winst
waren hoger dan verwacht. De QR-code kan worden omgewisseld tegen hetzij bitcoins, hetzij dollars.
2. Onderschikkend voegwoord:
, Nederlands Taalbeschouwing 2
Het onderschikkend voegwoord verbindt ongelijkwaardige elementen.
resultaat: onderschikking of subordinatie
Bekende voorbeelden:
- Grammatisch verbinden: dat, of, om
- Tijd: voordat, terwijl, nadat, toen, als, wanneer
- Causaliteit: omdat, doordat
- Gevolg: zodat
- Doel: opdat, om
- Veronderstelling, voorwaarde: als, indien
- Toegeving: hoewel
- Vergelijking: (zo)als, dan
Het onderschikkend voegwoord verbindt steeds 2 zinnen, namelijk een zelfstandige zin en een bijzin.
(zelfstandige zin = zin met pv vooraan, bijzin = zin met pv achteraan)
Bv: Mijn goudvis denkt – dat hij voor zijn verjaardag een nieuwe vijver krijgt.
Info bij de oefeningen:
- Bij een reden: alleen omdat mogelijk bewuste daad
Bv: Hij bleef thuis omdat hij ziek was.
- Bij een oorzaak: doordat of omdat
Bv: Hij slipte doordat/omdat de snelweg glad was.
Enkele potentieel verwarrende voegwoorden van tijd: toen, als, wanneer + verleden tijd
- Bv: Toen ik die beelden zag, barstte ik spontaan in snikken uit.
= eenmalige gebeurtenis of periode in iemands leven (op het moment dat)
- Bv: Als ik die beelden zag, barstte ik spontaan in snikken uit.
= herhaling (telkens als)
- Bv: Wanneer ik die beelden zag, barstte ik spontaan in snikken uit.
= formele vorm ‘als’
Onderschikkend voegwoord vs. voorzetsel:
- Een onderschikkend voegwoord leidt altijd een bijzin in.
Bv: Voor we ’s avonds frieten eten, was ik mijn handen.
- Een voorzetsel hoort in de praktijk meestal bij een substantief.
Bv: Voor het avondeten was ik mijn handen.
Voegwoord vs. voegwoordelijk bijwoord:
Voegwoorden fungeren als scharnierelement tussen twee zinnen. Ze zijn hierdoor plaatsvast en ze
veroorzaken geen inversie.
Bv: Fido hoest vaak en hij niest ook veel (ook: want, omdat, als).
Voegwoordelijke bijwoorden vormen een zelfstandig zinsdeel (bwb). Ze zijn verplaatsbaar binnen de
zin en ze veroorzaken vaak inversie (als ze vooraan in de zin staan.
Bv: Fido hoest vaak. Hij niest bovendien veel. / Bovendien, niest hij veel. / Bovendien, hij niest veel.
Speciaal geval: dus
, Nederlands Taalbeschouwing 2
Er zijn argumenten pro voegwoord en argumenten pro bijwoord, maar het standpunt in deze cursus
is: als bij dus inversie optreedt, noemen we het een voegwoordelijk bijwoord. Als dus zonder inversie
voorkomt, noemen we het een voegwoord.
11. Het tussenwerpsel (interjectie)
- Tussenwerpsels zijn onveranderlijk.
- Tussenwerpsels hebben zinsvalentie (ze hebben de waarde van een zelfstandige zin). Ze
fungeren dus niet als zinsdeel.
Voorbeelden:
- Klanknabootsing: hatsjie, hihi, kukeleku, miauw, tringtring
- Reactie op een andere uiting: ja, nee, mmm, okido, sssst
- Emotie uitdrukken: oef, shit, hoera, asjemenou, brrr, au, joepie
- Vloeken: verdorie, sapperdekriek, jakkes
- Groeten: hallo, goeiemorgen, tot ziens, dag, slaapwel
- Gelukwensen: gefeliciteerd, proficiat
- Verontschuldigen: sorry, pardon, neem me niet kwalijk
- Formules bij geven en krijgen: alsjeblieft, bedankt, hartelijk dank
DEEL 2: DE CONSTITUENT
Definitie: Constituenten worden ook wel ‘bouwstenen van zinnen’ genoemd. De ANS definieert
constituent als een taalkundige eenheid die een bepaalde syntactische functie vervult binnen een
groter geheel.
Het is meestal een stuk van een zinsdeel of een zinsdeel waarbij je aanvoelt dat het samenhangt.
Het belangrijkste woord van een constituent noemen we de kern. De kern bepaalt de naam van de
constituent.
De kern is:
- Een substantief/voornaamwoord: nominale of naamwoordelijke constituent (NC)
Bv: het saaie gesprek over het weer, die fles daar, iets belangrijks
- Een adjectief: adjectivische constituent (AdjC)
Bv: erg belangrijk, vers uit de oven, zo duidelijk mogelijk
- Een bijwoord: adverbiale of bijwoordelijke constituent (AdvC)
Bv: erg vaak, daar bij die molen, een kilometer verderop kern = bijwoord
- Een voorzetsel: prepositionele of voorzetselconstituent (VzC)
Bv: met de fiets, met behulp van de computer, een week na het ongeluk kern = voorzetsel
- Een werkwoord: verbale of werkwoordelijke constituent (VC)
= alle zinsdelen behalve het onderwerp
Bv: (De kinderen) gaan naar huis. (Karlijn) is al geruime tijd ziek. kern = werkwoord
(oefening examen: benoemen constituenten en de kern omcirkelen)