ETHIEK
VOORWOORD
- Wat beide verbindt is de vraag: ‘Hoe moeten we handelen?’
o Ethiek situeert zich op microniveau
o Beleid situeert zich op macroniveau
o Beiden bevruchten elkaar (denk aan wetgeving rond abortus en euthanasie, het M-
decreet, kinderrechten, …)
- ‘Het goede goed doen’
HOOFDSTUK 1: MORAAL, ETHIEK EN GRONDHOUDING
1. THE ALLIGATOR RIVER STORY
Opdracht: in het verhaal moet je de vijf ≠ karakters plaats volgens welke personage je voorop stelt
- Conclusie: morele keuzes zijn vaak gekleurd & persoonlijk
= rationele benadering van morele keuzes/dilemma’s omdat je rationeel probeert te argumenteren
o Je leert jezelf kennen wat je pijn doet (eigen waarden en normen in argumentatie)
Vaak gekoppeld met beeld van Kintsukuroi
- we zijn allemaal gekwetst en gekraakt en daar waar er een krak is, wordt met goud gevuld,
daar waar het licht erdoor komt
- descriptief= we zijn allemaal mensen met kwetsuren en niemand wordt veroordeeld daardoor,
eerder toelaten om kwetsuur te laten voelen
2. MORAAL EN ETHIEK
Ethiek komt van het Grieks ethos, een woord dat oorspronkelijk verwijst naar het vermogen om het
vertrouwen van een publiek te verwerven bij redevoeringen
- Ethiek= reflectie op moraal, op de vraag hoe te handelen
o = vraag naar het goede, het juiste en het rechtvaardige
o = systematische reflectie over moraal, ‘Waarom ben je voor of tegen?’ (uitleg)
Moraal komt van het Latijn Mos- Mores en betekent zoveel als zeden, gewoonten, gebruiken
- Moraal= het geheel van normen, waarden en deugden die het handelen van een persoon
richting geven
o = een grondhouding van iets goeds of iets fouts (vb: voor of tegen abortus)
o Wat goed, juist, rechtvaardig is en wat slecht, verkeerd en onrechtvaardig is
1
, MOREEL PROBLEMEN, DILEMMA, NOOD
- Moreel probleem= kiezen tussen ≠ handelingsalternatieven, welke is de beste? (is kleiner)
o Beste manier is om het goede te realiseren in een bepaalde situatie
- Moreel dilemma= als je het ene kiest, kan je het andere niet kiezen – vb: Antigone
o = keuze aan alternatieven en je moet er een kiezen (specifieke vorm van moreel probleem)
o = twee waarden mekaar wederzijds uitsluiten (kiezen= verliezen)
o Vb: In de jeugdzorg met team beslist hoe je kind aanpakt, kind komt terug naar
instelling na weekend thuis met blauwe plekken
à je kan oorzaak zijn dat kind niet meer naar huis kan gaan
- Morele nood= het is niet oké, maar niemand ziet het
NORMEN, WAARDEN & DEUGDEN
- norm= gebod of verplichting naleven/afdwingen
o = regels die vastliggen, manieren waarop waarden gerealiseerd worden
o vb. Het verkeersreglement OF eerst schriftelijk examen bij rijles: ‘Wat mag en wat mag niet?’
- waarde= wat je belangrijk, waardevol of behoorlijk vindt – het gaat over ernaar leven/er toe opvoeden
o vb. veiligheid à rijexamen afleggen voor veilig verkeer, veiligheid
- deugd: verinnerlijkte waarden, kwaliteiten die je hebt ontwikkeld die jou in staat stellen juist te
handelen – het gaat over zijn (= ontwikkelen van goede kwaliteiten, door je verstand te gebruiken)
o vb: voorzichtigheid, vlotheid, hoffelijkheid
3. KERNWAARDEN EN GRONDHOUDING
1. KERNWAARDEN
- Kernwaarden= grond van waaruit je handelt
o vb: Waarom studeer je ortho? Waarom hou je ervan om met die doelgroep te werken?
1. … vormen de brug tussen absoluut en relatief
2. … zijn essentieel in je leven en geven er zin aan
o Essentieel= je vindt ze belangrijk (je wilt ervoor door het vuur gaan), geven zin aan je leven
3. … zijn datgene van waaruit je ten diepste handelt
4. … zijn onbaatzuchtig en transcendent (ze staan ten dienste van allen, niet van jou alleen)
o Transcendent= gaat voorbij eigen waarden (doe je niet voor jezelf)
o Onbaatzuchtig= je doet ze niet voor iets terug te krijgen (niet ego-gerelateerd)
§ Categorische imperatief= je doet het goede voor het goede, niet voor jezelf
5. … manifesteren zich als grondhouding
Voorbeelden
- gelijkwaardigheid= we zijn allemaal mensen, niemand is er meer OF sociale rechtvaardigheid
o Gevoel dat er mensen boven de ander staan, doet dan pijn en ga je erop in
- Vrijheid, wijsheid, zorg, betrokkenheid, vrijgevigheid
2
,Conclusie
- Als je in die grondhouding zit à voel je je gelukkig
- Als je eruit bent à voel je je gekwetst, ongelukkig
- Als je ongelukkig bent à kan je teruggaan naar de kernwaarden en terug over nadenken en uitwerken
2. TRANSPERSOONLIJK MENSBEELD: IK EN IK
Transpersoonlijke psychologie: persoonsoverstijgend
IK (met hoofdletter) als oceaan: Zijn-bewustzijn- Vrede
- Is er maar één van, we zijn allemaal oceaan die ons identificeert met de golf
- In een liefdesrelatie vervaagt de scheiding (van de golven) en voel je je wel één
- Doel: openkomen en momenten zijn dat je toeslaat à doel is terug naar het licht te komen dan
- Zoeken (delen) allemaal: vriendschap/liefde, vrede, vrijheid, … (gevoel van gemeenschappelijkheid)
Ik (met kleine letter) als ‘afgescheiden’ golf of rimpeling
- Golf bestaat ook uit water (zoals oceaan): denkt afgescheiden maar blijft oceaan
- Empathie: voelen de pijn van de ander en herkennen onszelf/eigen kwetsuren daarin
- ‘ik’: allemaal kleine deeltjes die een grote oceaan vormen
WIE/WAT BEN IK? (HOOFDLETTER IK)
IK= datgene waarin alles verschijnt
Voorbeeld: zwart computerscherm
1. Het wordt niet verstoord= vrede Computerscherm= bewustzijn (komt en gaat zoals oordelen)
2. Het heeft geen tekort= geluk - Zwart scherm niet verstoord worden= vrede (kern van ons)
- Scherm dat verschijnt heeft niets nodig= geluk
3. Het heeft geen grenzen= vrijheid
- Scherm heeft geen grenzen en beperking= vrijheid
4. Het voelt zich niet afgescheiden= liefde - Scherm voelt zich niet afgescheiden van de rest= liefde
à kenmerken zijn onnoembaar & zijn we allemaal op zoek naar in ons leven
à verwijzing Socrates: éénwording
AFGESCHEIDEN IK= LIJDEN (VERLANGEN EN ANGST) (KLEINE IK)
Afgescheiden zelf (ik) wordt in stand gehouden door twee bewegingen/drijfveren
1. Angst (voor de dood): “Ik ben eindig en zal sterven.” (in tijd)
o Vb: angst voor hoogtes
2. Verlangen (naar volledigheid): “Ik ben niet volledig, ik mis iets, ik ben niet goed genoeg” (in ruimte)
o Afgescheiden ik heeft nooit genoeg
Hoe manifesteert zich deze afgescheidenheid (Wat doen we dan? Verschillende bewegingen wanneer
kwetsuren naar boven komen)
- Schuldgevoel en zelfverwijt: “Ik ben niet goed genoeg”, “ik had het anders moeten doen”
o = veroordelen van zichzelf
- Beschuldigen van anderen: “jij bent niet goed genoeg”, ‘je had het anders moeten doen”
o Hoe je een ander beschuldigt, zegt iets over jezelf (=het oordeel)
3
, - Trots “Ik ben beter dan jij” (positieve waardering van onszelf)
o Op dat moment blaas je je eigen ego op, afgescheiden ik manifesteert (omdat je talent hebt)
- Zorgen, angst en ongerustheid: “ik wil niet”
- Hechting, “ik wil” (verlangen naar o.a. objecten, middelen, toestanden, relaties, …
o “Ik wil iets, want ik heb het tekort”
o Vb: roesmiddelen, alcohol, materiële middelen, relaties, reizen, …
àwe moeten buiten ons zoeken
à na een tijdje vallen we terug (het is de gast niet die het geluk brengt, maar jezelf en verwijt de
ander dan als jij niet gelukkig bent met de andere (op lang termijn)
VERSCHIL TUSSEN EEN LOFREDE EN JE CV (NIET IN CURSUS)
- Lofrede: gaat over ‘transcendente waarden’ Nelson Mandela als voorbeeld
- CV: iets meer gefocust/geschrift op de persoon
- Mandela: hij zegt dat we twee keuzes hebben om de gevangenis te verlaten: haat te wraken
of om op een liefdevolle manier verder te leven en te werk te gaan (extra)
Reflectie: welke lofrede-waarden drijven jou?
- Rechtvaardigheid - oprechtheid
- Integriteit - betrokkenheid
- Zorg - openheid
- Echtheid - vrijgevigheid
- Andere?
3. SYMPATHIE, EMPATHIE, COMPASSIE
- Sympathie: samen-voelen, jezelf herkennen in die ander (vb: vriend, dezelfde gevoelens)
- Empathie: in-voelen, je kunnen verplaatsen in die ander (je moet dat niet zelf voelen)
o niet dezelfde gevoelens met de ander, maar je begrijpt ze wel en je kunt je inbeelden
- Compassie (compassion: mee-voelen)
o Medelijden (pity): “oh wat erg”
= stelt je superieur op, heeft iets neerbuigends
o Mededogen (compassion): geen onderscheid tussen jezelf en de ander = “liefde”
= gelijkwaardigheid, iedereen verdient even veel en delen + feit dat je de ander bent
4. MT2: DEONTOLOGIE (PLICHTENLEER) EN MOREEL BERAAD
1. Vraag formuleren – Wat is het probleem in eerste instantie?
2. Analyse van situatie: ‘Wat zijn de feiten?’ ‘Wie is er betrokken?’ ‘Wat is het probleem nader inzien?’
3. Normen, regels, waarden en handelingswijze beargumenteren
o (beroepsgeheim, privacy, persoonsgegevens rechtspositie minderjarige, …)
4. Afspraken maken over wie wat uitvoert
4