Samenvatting Geschiedenis antieke en middeleeuwse wijsbegeerte | Emma Deckers
Deel 1: geschiedenis van antieke wijsbegeerte
H1: het prefilosofische denken
1. Het mythische denken
De mens heeft wat hij zag in de wereld altijd willen verklaren. Voor het ontstaan van de filosofie en
de wetenschap vertelde hij mythes. Mythes zijn verhalen die de bestaande orde of bepaalde
fenomenen trachten te verklaren door terug te verwijzen naar een zogezegde ontstaansgeschiedenis.
Die bevindt zich in een oertoestand, een beginsituatie, van waaruit de huidige, definitieve orde zich
heeft gevormd. Dat meestal door handelingen van subjecten, vaak goden. Omdat die wezens van
ons, mensen, verschillen, blijft de verklaring redelijk oninzichtelijk. We hebben namelijk geen zicht op
hun motieven. Bij de mythe hoort ook praxis. Bepaalde acties uit de mythische begintoestand
worden herhaald. Dat zijn rituelen.
Hoe verhoudt de mythische traditie zich tot de filosofische? De mythe is zowel continu als discontinu
met de filosofische reflectie. Airistoteles schreef: kai ho philomythos philosophos poos estin (ook de
liefhebber van de mythe is in zekere zin filosoof). Daarmee benadrukt hij dus de continuïteit. Die
bestaat erin dat zowel wetenschap als mythes hetzelfde doel voor ogen hebben: verklaren. Die nood
tot verheldering ontstaat vanuit de verwondering, wat men ziet is niet vanzelfsprekend. Er zit een
niet-onmiddellijk waarneembare grond in de sensibele wereld. De manier waarom men die grond
moet denken en onderzoeken vormt het fundamentele verschil tussen mythisch en filosofisch
denken (discontinuïteit). De filosoof accepteert de oninzichtelijkheid, het sacrale karakter van de
mythische verklaring niet. De verklaring wordt immers toegeschreven aan een subject van een
andere orde. Dat maakt de verklaring contingent. Iemand die een wetenschappelijke houding
hanteert daarentegen, zal abstracte, noodzakelijke oorzaken aanwijzen en van daaruit proberen
algemeen geldende wetten te ontdekken van waaruit men voorspellingen kan doen. Als voorbeeld
hiervan kunnen we Thales’ stelling ‘Alles is water’ tegenover Homeros zijn ‘Alles is Oceanus’. De
uitspraken lijken sterk op elkaar, maar het verschil schuilt in het feit dat water een stof is met vaste
eigenschappen en dat Oceanus een subject waar men geen voorspelbaarheid aan kan toekennen. Als
hij kwaad wordt, zal het stormen. De voorspelling is dus onderhevig aan een subjectieve voorwaarde.
Daarnaast kent de wetenschap geen praxis. De wetenschappelijke houding wordt gekenmerkt door
theoria, een afstandelijk be-schouwen (theorein) van de realiteit.
2. Uitholling van de mythe en de eerste tekenen van filosofisch denken
Die afstand die een voorwaarde vormt voor wetenschap, kunnen we al gedeeltelijk vinden in de
mythologie. We spreken van mythologie als het niet gaat over losse mythes maar om verzamelde
mythes samengebracht tot een opgeschreven geheel. De esthetisering die daarmee gepaard gaat
schept al een zekere afstand. Dat heeft het verval van de mythe als gevolg. Men bekijkt mythes
steeds meer als volksverhalen en gelooft steeds minder dat de mythische de ware verklaring is. In de
epen van Homeros en van Hesiodos kan je elementen vinden die daarop wijzen. Homeros schetst zijn
goden als menselijke wezens met beperkingen. Ze regeren met willekeur (Trojaanse oorlog spelen op
woensdagnamiddag, Thiré). Dit zijn geen goden om te vrezen. Dit zijn goden om te wantrouwen en
vooral te bekritiseren. Dat doen Homeros’ personages dan ook, zowel andere goden als mensen.
Bovendien zijn ze niet almachtig: boven hen staat het heimarmenè, het lot, het moira. De
, Samenvatting Geschiedenis antieke en middeleeuwse wijsbegeerte | Emma Deckers
onwrikbaarheid van het lot toont zich als een wetmatigheid van de natuur. Dit anticipeert op een
wetenschappelijk wereldbeeld. Net als de presocratici toont Homeros interesse in het
wordingsproces van dingen, in ontstaan en oorzaken. Ook ziet hij in de realiteit polaire of
dichotomische structurering. Ten slotte beschrijft hij het universum als een bol en dus een begrenst
geheel. Daarin deelt hij zowel de interesse in geometrische vormen als die naar de vraag hoe we ons
het universum en de aarde moeten voorstellen met de eerste filosofen.
Hesiodos, schrijver van de Theogonie (over het ontstaan van de wereld en Zeus’ weg naar de stabiele
macht), voegt ook kritische noten toe. Hij maakt onderscheid tussen waarheden en leugens van de
muzen. Dat toont hem kritisch tegenover de mythische traditie. Bovendien denkt hij al behoorlijk
abstract wanneer hij de goden benoemt als ‘de altijd zijnden’ (anticipeert op Platoonse metafysica).
Naast de abstracte goden, die we kunnen zien als symbolen van natuurkracthen, zijn er in zijn model
ook nog antropomorfe, persoonlijke goden, maar die spelen een kleinere rol. Net als de
natuurfilosofen gaat hij op zoek naar een archè: chaos. Ook zijn systematische aanpak en intentie om
een totaliteit te vatten en te verklaren geven blijk van een opkomende wetenschappelijkheid.
De wetenschap is dus niet volledig uit het niets ontstaan op een mooie dag in Milete, zomaar als een
wonder. Ze kent haar voorbode in literaire mythologie, maar ook invloeden van buiten de Griekse
wereld, namelijk vanuit het oosten, hebben ongetwijfeld effect gehad. In Egypte kende men al
geometrie en in Babylonië astronomie. Deze kennis was echter louter instrumenteel. In Egypte moest
men op de overstromende Nijloevers in het landbouwseizoen de percelen steeds opnieuw afmeten.
Daarom was er nood aan landmeetkunde (geo-metrie). De Babyloniërs hadden de astronomie vooral
nodig om zich te kunnen oriënteren op zee. Hierin verschilt de eerdere wetenschap met de actief
wetenschappelijke houding van de Grieken: ze willen kennis omwille van de kennis zelf (filo-sofia).
Ook hebben zij de eerder verzamelde data gesystematiseerd. Er zijn echter ook oosterse
denkbeelden in het echte denken van de filosofen geslopen. Zo is Thales zijn idee van het water als
archè afkomstig uit de Babylonische scheppingsmythe en is Anaximander voor zijn beeld van het
universum schatplichtig aan de Iraanse traditie en voor het concept van archè als bron en geleider
aan het hindoeïsme. Ook Heraclitus’ idee van het vuur als archè stamt uit de Perzische religie.
Wanneer er een einde komt aan de Perzische oorlogen (na 5de eeuw v.C.), is er ook minder oosterse
beïnvloeding en neemt het Griekse rationalisme toe.
H2: De presocratische kosmologie
1. De Miletische natuurfilosofie
Het nieuwe denken dat hier ontstaat wordt volgen Vernant gekenmerkt door een profaan karakter.
De goddelijke krachten volstaan niet meer als verklaring voor de werkelijkheid. Verklaring
interpreteren de natuurfilosofen vooral als een zoektocht naar het ontstaan van de realiteit, naar de
eerste oorzaken, naar de drijvende kracht achter alles. Die verklaring gaan ze zoeken in een
stoffelijke oorzaak, een oerstof. Hetgene wat verklaring biedt moeten we dus situeren in de
werkelijkheid zelf (immanentie). Bovendien valt ook de interesse voor geometrie op (Bijvoorbeeld
het bolvormige van het apeiron van Anaximander)
Enkele begrippen staan centraal in dit denken. Ten eerste ‘kosmos’ (kosmein: versieren, ordenen),
dat is het idee dat de veelheid die we ervaren in onze waarneming kan teruggebracht worden op een
bepaalde orde of wetmatigheid die het tot een eenheid maakt. (structurerend principe) Dit is een
mogelijkheidsvoorwaarde voor wetenschap. Er kan immers geen wetenschap zijn zonder het geloof
, Samenvatting Geschiedenis antieke en middeleeuwse wijsbegeerte | Emma Deckers
dat het mogelijk is orde te scheppen of wetmatigheden te ontdekken. Ten tweede heb je de logos,
wat in het Grieks woord, maar ook redelijkheid betekent. Die twee betekenissen heeft het ook. De
redelijkheid vinden we zowel in de realiteit waarin een wetmatige, logische orde heerst (objectief),
als in ons, namelijk ons denkvermogen (subjectieve logos) dat zich toont als we een redenering
uitspreken. Door de rede kunnen we zien wat niet zichtbaar is, orde. Als derde heb je de physis
(phyein, voortbrengen), het immanente levengevende principe dat alles draagt, voedt en weer in zich
opneemt (verwant aan Moeder Natuur). Ten slotte de archè (archesthai: beginnen, heersen), de
bron, het eerste beginsel. Hier specifiek de stoffelijke oorzaak. Bij Anaximander krijgt het de
betekenis van bron en geleider.
1.2 Thales
Van Thales zijn drie stellingen bekend. 1) Alles is water. Dat is niet hetzelfde als het Homerische ‘alles
is Oceanus’. 2) Voorstelling van de aarde in de kosmos als schijf op water. 3) Alles is vol goden.
1.3 Anaximander
1)De archè die Anaximander naar voren schuift is veel abstracter dan die van Thales: het apeiron,
een ongedefinieerde en oneindige stof. Die moeten we niet denken als een loutere negativiteit.
Integendeel, ongedefinieerd moeten we hier interpreteren als dat het juist alle eigenschappen bevat.
Het draagt dus ook alle tegenstellingen in zich. Door bepaalde processen kan er toch een veelheid
ontstaan. Zo is vuur warm en lucht koud, maar toch zijn ze afkomstig van dezelfde stof. Zo kan
Anaximander door invoering van één principe de veelheid van de werkelijkheid toch verklaren vanuit
één onderliggend principe, alles vertrekt hieruit. Daarom zou je kunnen zeggen dat Anaximanders
apeiron iets metafysisch is. De processen die de elementen vormen vanuit het apeiron herhaalt zich
eeuwig. 2) voorstelling van het universum : aarde als een bol met daarrond hemellichamen in
cirkelvormige banen. + eeuwig ontstaan en vergaan van werelden. 3) Alle landdieren zijn uit vissen
voortgekomen.
1.4 Anaximedes
1)Volgens Anaximedes is alles lucht. De andere elementen ontstaan vanuit een verdichting of
verdunning van lucht. Zo kunnen we kwalitatieve verschillen uitdrukken in kwantitatieve eenheden.
2) aarde als schijf op lucht en eeuwige opeenvolging van werelden.
1.5 Miletische natuurfilosofie als begin van de westerse filosofie
Wat maakt dat we deze ideeën bestempelen als het begin van de Westerse filosofie? Deze denkers
verwerpen de goden als (oninzichtelijke) verklaring en stellen vast dat ze de wereld kunnen
onderzoeken, dat er een bepaalde algemeen geldende principes heersen in de wereld zelf, die de
mens met zijn redelijk vermogen bloot kunnen leggen. Dat zoeken ze in een materiële (hylozoïsche)
oorzaak
2.
3. Heraclitus
Heraclitus doet een poging om de constante beweging die hij ziet in de natuur zo te verklaren dat het
niet onmogelijk wordt om er uitspraken over te doen. Namelijk doordat alles beweegt, maar de
natuurwetten wel stabiel en onveranderlijk zijn. Zulke wetten ontdek je niet zomaar, want fusis filei
kruptesthai. Om die verborgenheid te doorbreken moet men de logos gebruiken. Deze verheffing van
de logos boven het zintuiglijke heeft Anaximander ingezet en zal nog verder doorgedreven worden
door Parmenides, die er radicaal voor kiest rede en ervaring te splitsen.