Jeugdcriminologie
Een historisch perspectief (H2)
Als we de figuur van de moderne jeugddelinquent vanuit historisch perspectief bekijken dan vallen
meteen twee grote verschuivingen op.
• Ten eerste werd hinderlijk, onaangepast gedrag, ‘straatschenderij’ en vechten veel minder
gecriminaliseerd. Geweld hoorde er veel meer bij. Kinderen kregen klappen, schoppen,
draaien om hun oren en een stevige knokpartij werd heel gewoon gevonden, ook in de
hoogste kringen. Vechten, al dan niet met stokken of messen, hoorde bij het straatbeeld en
als het te ver ging, werd er veelal onmiddellijk op gereageerd vanuit de directe omgeving.
De rol van de staat was veel minder prominent.
• De tweede verschuiving betreft niet alleen een veel prominentere rol van de overheid. Ook
het karakter van de overheidsbemoeienis met jeugdcriminaliteit veranderde. Tot begin
twintigste eeuw werd de minderjarige die een ernstig misdrijf had gepleegd nog vervolgd
voor een gewone rechtbank, als een misdadiger in het klein. Hij kwam voor de gewone
strafrechter en kon gewone sancties verwachten, weliswaar verminderd naar gelang de
leeftijd.
1. Negentiende eeuw
• ‘Opvoeding in plaats van straf’ = werd de leus in de hele westerse wereld.
Daarmee beoogde men zowel kinderen die over de schreef waren gegaan te beschermen
tegen maatschappelijke gevaren als de maatschappij tegen gevaarlijke kinderen.
• In België = motto ‘opvoeden in plaats van straffen’
zo radicaal geïnterpreteerd dat met de Kinderbeschermingswet van 1912 het hele idee
van straf voor minderjarige wetsovertreders taboe raakte.
= Minderjarigen, althans kinderen tot 16 jaar die ‘als misdrijf omschreven feiten’ hadden
gepleegd, werden sindsdien niet meer gestraft, maar heropgevoed en beschermd.
1.1. Kinderarbeid
• Werken door jonge kinderen = negentiende eeuw niet ongewoon, zeker voor kinderen uit
arme gezinnen.
• kKinderarbeid steeg in loop van de eeuw, ondanks toenemende onderwijsaanbod.
• Officiële enquêtes halverwege de eeuw maakten duidelijk dat voor zeer jonge kinderen
werkdagen van twaalf uur en meer in fabrieken, werkplaatsen, op het land en in de
huishouding niet ongewoon waren.
Gealarmeerd door bevindingen ontstond bij burgerij vrees voor de teloorgang van een
gezonde en ontwikkelde jeugd = maakte zich zorgen over de uitwassen van de
industrialisatie en urbanisatie, vooral met oog op het lot van de kinderen.
1.2. Wetgeving kinderarbeid
• In dat licht moet de totstandkoming van de wet op de kinderarbeid van Van Houten in
Nederland (1874) worden gezien, het eerste Nederlandse kinderwetje, dat het in dienst
hebben van kinderen onder de 12 jaar verbood met uitzondering van huiselijke arbeid en
werk in het veld.
• In België stellen we dezelfde ontwikkeling vast.
Vanaf jaren 1880 eerste wetten op kinderarbeid tot stand
Eerste wetsontwerp voor de latere wet op de kinderbescherming werd ingediend in
1889.
1.3. Sociale enquêtes en criminele statistieken
• Enquêtes speelden in de eerste helft van de negentiende eeuw een belangrijke rol in de
notie die de burgerij zich vormde van de criminaliteit, met name onder de jeugd.
brachten de levensomstandigheden, gewoonten en zeden van het negentiende-eeuwse
proletariaat in beeld, die menig filantroop en burger commentator met angst, afkeer en
zorg vervulden + geven uitdrukking aan de veranderende perceptie van het
criminaliteitsvraagstuk
1.3.1. Veranderende percepties van het criminaliteitsvraagstuk
1
, • Deze kijk op (jeugd)criminaliteit wordt helder samengevat in de slagzin: classes
laborieuses – classes dangereuses.
• Grote belang van de enquêtes ligt behalve in het alarmeren van de burgerij vooral in:
o het feit dat ze het ‘slechte’ milieu introduceerden in de verklaringen van
delinquent gedrag van minderjarigen.
o wezen de stedelijke, proletarische en arme jeugd als maatschappelijk probleem
en bron van gevaar aan.
Het is in die context in de eerste helft van de negentiende eeuw dat
jeugdcriminaliteit als apart en brandend sociaal vraagstuk werd ontdekt en
geproblematiseerd.
• Geen nieuw inzicht dat minderjarigen misdrijven plegen, maar ontdekking van
jeugdcriminaliteit als een maatschappelijk probleem was dat wel.
• Pas in eerste helft van de negentiende eeuw dat aparte justitiële en sociaal politieke
aandacht ontstond voor de criminaliteit van minderjarigen en dat dit zelfs kon
uitgroeien tot een onderwerp dat van tijd tot tijd een deel van de politieke agenda ging
bepalen. Daaraan werd behalve door de sociale enquêtes ook in belangrijke mate
bijgedragen door de publicatie van statistieken waarin vanaf begin negentiende eeuw
een toenemend aantal delicten gepleegd door jongeren werd geteld en in beeld
gebracht.
1.4. Jeugdgevangenissen
• De gevangenis had zo’n slechte reputatie dat veel minderjarigen bij gebrek aan fatsoenlijke
opvang werden vrijgesproken.
• Het feit dat kinderen die de wet hadden overtreden werden opgesloten te midden van het
uitschot van de maatschappij baarde de Verlichte burgerij grote zorgen.
Gevoelig als deze burgerij inmiddels was geworden voor de gedachte van de bepalende
invloed van de omgeving ageerde men tegen dit feit.
• In die ‘besmettelijke omgeving’ zouden de kinderen alleen maar dieper vallen. Het verblijf
in een gevangenis moest juist dienen om van de gevallen jeugd weer goede burgers te
maken.
• De oprichting van het eerste aparte jeugdgevangeniskwartier in 1832 in België en van de
eerste Nederlandse jeugdgevangenis voor jongens in Rotterdam een jaar later, schiep de
mogelijkheid om dit ideaal te realiseren en om opgelegde straffen ook effectief en specifiek
gericht op deze doelgroep uit te voeren.
1.4.1. Merkwaardige stijging statistieken
• De aandacht concentreerde zich op hervorming en correctie vooral op de jeugd en de
ellendige gezinsomstandigheden van de armen die van het platteland naar de grote
steden waren getrokken op zoek naar werk en een betere toekomst.
• Doet zich iets merkwaardigs voor.
De gerechtelijke statistieken van de negentiende eeuw leveren het globale beeld
van een stijgende jeugdcriminaliteit.
Nadere bestudering van deze statistieken op regionaal niveau – provincie Antwerpen
– leert echter dat de algemene trend van stijgende jeugdcriminaliteit verre van
eenduidig was.
1.5. Duiding jeugdcriminaliteit eerste helft 19de eeuw eeuw
1.5.1. Van platteland naar grote stad
• De geregistreerde criminaliteit onder minderjarigen bleek i eerste helft van de
negentiende eeuw nog helemaal geen typisch stadskarakter te hebben.
Droeg eerder een kenmerkend ruraal karakter. Het ging overwegend om delicten die
pasten in een landelijke omgeving
BV: diefstal van (sprokkel)hout en vergelijkbare delicten zoals het illegaal steken van
turf, het hoeden van geiten op andermans grond of het rapen van vruchten of granen
voor de oogst. delicten typisch voor de negentiende-eeuwse plattelandsjeugd in een
context van industrialisering en proletarisering
• Uit de door Christiaens geanalyseerde correctionele vonnissen in de provincie
Antwerpen blijkt dat de geregistreerde ‘jeugdcriminaliteit’ in de eerste helft van de
negentiende eeuw niet in de grote stad maar vooral op het platteland gesitueerd moet
worden.
2
, • De proletarisering van de Antwerpse bevolking verhoogde kennelijk de sociale en
economische druk op de verschillende overlevingsstrategieen, waaronder het
sprokkelen van hout of het gebruiken van de gemene (gemeenschaps)gronden
gerekend kunnen worden.
1.5.2. Tweede helft 19de eeuw
• volgde onmiskenbaar een beweging richting stedelijke vermogenscriminaliteit.
• Na 1860 verschoof de correctionele aandacht van de houtdieven op het platteland naar
de Antwerpse stadsboefjes, en steeg de geregistreerde stedelijke (jeugd)criminaliteit
spectaculair.
• Sindsdien was het ook de stedelijke vermogensdelinquentie – diefstal en beroving – die
het profiel van de minderjarige dader ging bepalen. Er vindt aldus een
langetermijnverschuiving plaats in de aard en plaats van vervolgde jeugdcriminaliteit
tussen 1830 en 1890.
• Eind negentiende eeuw komt het accent geheel te liggen op de jeugd in de grote stad.
1.5.3. Rondzwervende jeugd
• Een van de kenmerkende aandachtspunten en bronnen van toenemende ergernis
betrof de kinderen die in de grote steden vaak in groepen op straat rondzwierven.
• Weglopen is van alle tijden, maar de betekenis ervan is per tijd en cultuur totaal
verschillend. Zo verlieten in perioden van scherp dalende conjunctuur en in tijden van
oorlog, van plagen die de oogst vernietigden en van droogte en gebrek, vele jongeren
het ouderlijk huis met instemming van hun ouders.
Sommigen zochten hun heil in emigratie.
• In de zeventiende en achttiende eeuw op die manier vele tienduizenden jongeren van
Europa naar Amerika getrokken. Anderen monsterden aan op een koopvaardijschip,
meldden zich als huurling bij het leger of zochten een meester of een mevrouw die hen
als leerling-knecht of als dienstmeisje kost en inwoning gaf.
1.5.4. Pas erkend als maatschappelijk probleem in de 1ste helft van de 19de
eeuw
• Eerste helft negentiende eeuw begon West-Europese burgerij weglopen als een
maatschappelijk probleem te beschouwen.
• Met lede ogen werd aangezien hoe zich in sommige delen van de grote steden jongelui
verzamelden die waren weggelopen van huis, werkplaats, dienstje of weeshuis, die
overdag doelloos op straat rondhingen of wat bedelden en vooral ’s nachts een
bedreiging van de rust van de burgerij opleverden.
1.5.5. Aandacht voor verwaarloosde kind?
• Daaruit kwam enerzijds overal vroeg of laat wetgeving voort die het rondzwerven van
kinderen over straat verbood en die het mogelijk maakte om zwervertjes op te pakken,
naar hun ouders te sturen dan wel vast te zetten.
• Anderzijds kwam uit dit mengsel van angst en zorg ook de filantropische bemoeienis
met het verwaarloosde kind voort, die zich daadwerkelijk inliet met de opvang van het
‘straatkind’. Met name rond deze groep kinderen ontstond de theorie van het
‘verwaarloosde’ kind, dat, niet zozeer vanwege erfelijke factoren of psychische
gebreken maar primair vanwege een fundamenteel gebrek aan pedagogische zorg in
het gezin, als potentiele crimineel werd beschouwd.
1.5.6. Ontstaan van nieuwe initiatieven
• Het fenomeen zwervende kinderen en concept ‘verwaarloosde’ kind stimuleerden de
ontwikkeling van een ander belangrijk nieuw verschijnsel.
• Ontstond reeks initiatieven om kinderen die niet wilden deugen, die thuis voor
problemen zorgden en met wie de ouders zich geen raad wisten, en kinderen die van
huis wegliepen, over straat zwierven of verweesd waren op te vangen in speciale
tehuizen.
• Voortbordurend op de al veel oudere traditie van de zorg voor weeskinderen werden in
de loop van de negentiende eeuw in de hele westerse wereld tehuizen voor kinderen
opgericht
• Tegen eind eeuw kan worden gesproken van een aparte en nieuwe ‘wereld van de
kinderbescherming’ of een ‘wereld van de heropvoeding’.
3