100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting ontwikkelingspsychologie II €3,98   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting ontwikkelingspsychologie II

 39 keer bekeken  4 keer verkocht

Volledige samenvatting van het vak ontwikkelingspsychologie 2. Lesnotities en powerpoint werden hier in verwerkt!

Voorbeeld 10 van de 122  pagina's

  • 19 mei 2021
  • 122
  • 2020/2021
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
amkeweyens
Ontwikkelingspsychologie II


HOOFDSTUK 1: Intelligentie onderzoek

- Citaat van Christopher Hitchens
➔ ‘There is … an unusually high and consistent correlation between the stupidity of a
given person and [their] propensity to be impressed by the measurement of IQ’
➔ Dit geeft aan dat men dikwijls nogal sceptisch is tov intelligentie onderzoek.
➔ Deze quote is iets wat dikwijls gedacht wordt door het bredere publiek, Hitchens is
het hier niet mee eens. Hij zegt dat we alle redenen hebben om onder de indruk te zijn
van IQ-scores.

1. Intelligentie, een ‘gevoelig’ onderwerp

- Vaak negatieve houding t.o.v. meten van intelligentie. Dit uit zich in aantal uitspraken:
➔ Intelligentietests meten geen ‘echte’ intelligentie, maar ‘test taking’ (= er wordt
gesuggereerd dat de intelligentietests niet de echte intelligentie meten, maar wel het
beter worden op intelligentietests. Hoe vaker je zulke testen aflegt, hoe beter je erin
wordt, dit leidt tot een vertekening van je IQ-score. Deze kritiek wijst erop dat je je
kan voorbereiden op intelligentietests. Mensen die beter zijn in het afleggen van zulke
testen zullen hoger scoren).
➔ De klassieke intelligentietests negeren belangrijke andere aspecten van intelligentie nl
➢ ‘Multipele intelligenties’ (= mensen hebben meerdere soorten van intelligentie
en de klassieke intelligentie meting zou hier maar 1 element van meten)
➢ ‘Emotionele intelligentie’
➔ Verraadt soms elitaire agenda

- Klassiek domein met stevige wetenschappelijke basis
➔ IQ-testscores zijn zeer bruikbaar: sterk verband met school- en beroepsprestaties (er is
zelfs geen enkel andere test die deze verbanden evenaart) en zelfs met gezondheid.
➔ Uit hersenonderzoek weten we heel veel over de genetische en neurobiologische basis
van intelligentie. We weten bijvoorbeeld al zeer veel over het nature-nurture verband
van intelligentie.
➔ Zeer actief multidisciplinair onderzoeksdomein (psychologen, neurowetenschappers,
genetici, psychiaters, sociologen) met veel recente publicaties. Er zijn zelfs volledige
tijdschriften die enkel over intelligentie onderzoek gaan!

2. Wat is intelligentie?

➔ “Intelligence is a very general mental capability that, among other things, involves
the ability to reason, plan, solve problems, think abstractly, comprehend complex
ideas, learn quickly, and learn from experience. It is not merely book-learning, a


1

, narrow academic skill, or test-taking smarts. Rather, it reflects a broader and deeper
capability for comprehending our surroundings, ‘catching on’, ‘making sense’ of
things, or ‘figuring out’ what to do.” (Gottfredson, 1997)
➔ Dus algemene capaciteit die ieder bezit, maar waarin mensen verschillen. De ene is
namelijk intelligenter dan de andere.

3. Korte geschiedenis van het begrip intelligentie

- Intelligentie is geen nieuw concept
➔ Filosofen en grote denkers schreven erover
➢ Bv. Aristoteles (rationele ziel), Avicenna, Thomas van Aquino, Shakespeare
➢ Dus er was al vroeg interesse voor dit onderwerp!
➔ Maar duurde lang alvorens idee opkwam om het te meten. Arthur Jensen geeft
daarvoor twee redenen:
➢ Rationaliteit werd als iets goddelijks gezien. Het is niet gepast om iets te gaan
meten wat door God gegeven is.
➢ Mensen waren lang niet formeel geschoold en vooral in schoolcontext worden
verschillen in intelligentie belangrijker (bv. dit bepaalt nu of je naar BuO,
BSO, TSO, ASO gaat, maar als bijna niemand naar school gaat, waarom zou
je dan moeten weten hoe hoog iemand zijn IQ is?)
➔ Tweede helft 19de eeuw, met verplicht onderwijs: eerste aandacht voor
intelligentietests
➢ Francis Galton:
➔ Hij heeft de aanzet gegeven voor de intelligentietests.
➔ Galton wou alles meten! Hij heeft bijvoorbeeld ook gemeten hoe hard
zijn leerlingen zich verveelden tijdens zijn les door te kijken hoe hard
hun hoofden scheef begonnen te hangen => hij was ervan overtuigd dat
ook alles te meten was dus intelligentie ook!
➔ Hij had interesse voor ‘eminence’ (= het uitblinken op het vlak van
intelligentie). Hij ging ervan uit dat het te maken had met een mix van
erfelijkheid en socialisatie => ‘nature vs. nurture’.
➔ Had een antropometrisch laboratorium in Londen: van 9300
proefpersonen verzamelde hij metingen van sociale klasse, fysieke
maten, reactietijden, en discriminatie ts auditieve en visuele stimuli.
Hij liep dus voor op zijn tijd omdat hij vond dat alles te meten was!
➔ Maar: hij heeft zelf intelligentie nooit gemeten. Dankzij hem is wel het
idee ontstaan dat intelligentie te meten zou moeten zijn.

- James McKeen Cattell (1860-1944)
➔ Ontwierp rond 1890 enkele sensorische (dus: visuele, auditieve,...) tests om
fundamentele denkvaardigheden te meten.
➔ De testen die hij gebruikte hadden echter weinig relatie met schools presteren => de
testen die hij gebruikte zijn nog niet echt te vergelijken met de intelligentietests die
wij nu gebruiken.


2

,- Alfred Binet en Théodore Simon ontwierpen eerste intelligentietest (1904)
➔ In opdracht van Franse overheid: doel van de test is het identificeren van kinderen met
leermoeilijkheden (die speciale aandacht nodig hebben)
➔ Binet was geïnspireerd door Galton die zei dat je alles kon meten => Binet was niet
op zoek naar een subjectieve meting van intelligentie. Hij wou dus een objectieve test
waarmee hij leerlingen kon opdelen in niveaus van intellectueel functioneren.
➔ Hij ontwierp dus een aantal mentale taken om leerlingen op te delen in niveau van
mentale achterstand: debiel, imbeciel, idioot => nu zijn dit scheldnamen geworden,
maar vroeger was dit niet zo. Dit waren de termen die effectief gebruikt werden voor
de verschillende niveaus van zwak intellectueel functioneren aan te geven. Binet was
ervan overtuigd dat elk van deze groepen andere taken wel/niet konden uitvoeren:
➢ Bv. idioten (= de meest zwakzinnigen) konden wel het licht van een lucifer
volgen met hun ogen, maar konden aangewezen objecten niet benoemen.
➢ Bv. de imbecielen (= de iets minder zwakken) zouden in staat zijn om lange
zinnen verbatim te herhalen, maar niet om een abstracte term te definiëren).
➔ Van die mentale taken heeft hij een aantal revisies (=herzieningen) gemaakt. In deze
latere revisies ontstond het idee om de resultaten op zijn taken uit te drukken in
termen van de mentale leeftijd (bv. dit kind van 12 jaar functioneert intellectueel op
het niveau van een kind van 8 jaar. Zijn mentale leeftijd is dan 8 jaar) => hij drukte de
achterstand uit in termen van leeftijdsjaren. Dit doen we soms nog.

- Lewis Terman (1877-1956): ‘Intelligence Quotient’ (IQ)
➔ Maakte een herziening van de ‘Stanford-Binet IQ test’. Hiervan komt de term IQ.
➔ Doel: opvolgen van kinderen die hoog scoren.
➔ Om dit te kunnen doen moet je moeilijke taken hebben zodat je goed kan
differentiëren tussen de slimsten => Terman ging moeilijkere taken toevoegen

- Robert Yerkes (1876-1956) ontwikkelde eerste groepstest
➔ Screenen van nieuwe rekruten in US army (WO I)

- Charles Spearman (1863-1945):
➔ Eerste persoon die kwam met het concept van algemene intelligentie (general
intelligence, de g-factor). In tegenstelling tot Binet die dacht in termen van
afzonderlijke mentale vaardigheden.
➔ Statistische innovator (Spearman is de uitvinder van de factoranalyse)

- Godfrey Thomson (1881-1955) en Cyril Burt (1883-1971)
➔ Ijverden ervoor om getalenteerde Britse schoolkinderen die wegkwijnden in zwakke
scholen beter onderwijs te geven: ontstaan van ‘grammar schools’
➔ Ze namen die intelligentietests af van 11-jarigen om leerlingen te selecteren voor die
grammar schools, ongeacht hun afkomst.
- Idee van eugenetica was prominent aanwezig
➔ Toekomstige generaties intelligenter maken door positieve of negatieve eugenetica



3

, ➢ Positieve eugenetica: mensen uit de hogere sociale klassen aanmoedigen om
meer kinderen voort te brengen.
➢ Negatieve eugenetica: mensen uit de lagere sociale klassen aanmoedigen om
minder kinderen voor te brengen.
➔ Een dergelijke politiek werd bepleit door zowel progressieve als liberale denkers eind
19e - begin 20e eeuw. Hierover werd voortdurend gesproken.
➔ Heeft geleid tot gedwongen sterilisaties voor mensen met een lage intelligentie (bv. in
de VS, Canada, in alle Scandinavische landen,...). Dit gebeurde zowel voor als na
Nazi-Duitsland.
➔ Het idee van positieve en negatieve eugenetica bestonden al voor intelligentie tests
bestonden. Toen intelligentietests ontstonden, begon men deze hiervoor te gebruiken.

HOOFDSTUK 2: Hedendaags intelligentieonderzoek

- Inhoudstafel
➔ Hoe intelligentie testen en wat is structuur van intelligentie?
➔ Effecten van intelligentie op schoolresultaten, werk, en andere aspecten v/h leven
➔ Biologische achtergronden van intelligentie (genen en brein)
➔ Kan intelligentie verbeterd worden?
➔ Maatschappelijke vraagstukken: bijv. gelijkheid

1. Hoe intelligentie testen en wat is de structuur van intelligentie?

- Matrices van Raven
➔ Meting van redeneervermogen: wat
past op de lege plek?
➔ Dit is een zeer goede meting van de
general intelligence (= de g-factor).
➔ Niet-verbale intelligentietest.
➔ Vaak is dit een interessante test om
af te nemen (bv. als je leerlingen
hebt die de Nederlandse taal niet machtig zijn, kan je best een niet-verbale IQ test
afnemen).

- De Wechsler-schalen: WAIS, WISC en WPPSI
➔ De WAIS is voor volwassenen (15-volwassenen), de WISC voor kinderen (6-17 jaar),
de WPPSI voor zeer jonge kinderen (2.5 jaar - 7 jaar 3 maanden).
➔ De meeste intelligentietests zijn een batterij van verschillende subtesten, zoals je
hieronder ziet, zijn de Wechsler schalen hier een goed voorbeeld van.
➔ Vaak zit er in intelligentietesten iets over geheugen (bv. cijferreeksen), vaak ook iets
over woordenschat kennis, iets over verwerkingssnelheid (bv. substitutie), ruimtelijke
vaardigheden (bv. de blokpatronen, mentale rotatie),...
➔ Als je de uitslag van een intelligentietest weergeeft, moet je altijd
betrouwbaarheidsintervallen weergeven. Je kan niet gewoon 1 getal zeggen.


4

,➔ Wat je hieronder ziet, moet je niet vanbuiten kennen. Je moet gewoon weten dat de
Wechsler schalen verbale en performantieschalen hebben. Verbale en performante
intelligentie zijn lang het klassiek onderscheid geweest. Intussen hebben we dit idee
verlaten (maar dat is echt heel recent). In al die Wechsler schalen kreeg je dan vroeger
een verbaal IQ, een performantie IQ en een totaal IQ. Door het feit dat men dit
verschil hiertussen zo belangrijk vond, moet je goed weten hoe groot een verschil
moet zijn, voor het te interpreteren is als een écht verschil. Hierin spelen twee
concepten een rol:
➢ Gaat het over een toevallig of systematisch verschil? Is het een significant
verschil? Dat is de betrouwbaarheid van het verschil. Voor elke
intelligentietest zijn daar dan tabellen voor. Het gaat dan niet over de
betrouwbaarheid van de intelligentiescore zelf, maar over de betrouwbaarheid
van de verschilscore (bv. bij de WAIS is een verschil van 14 IQ punten
significant op het 1% niveau, een verschil kleiner dan 14 punten zou dan ook
echt toevallig kunnen zijn (bv. de ene test werd later afgenomen waardoor men
al moe was). Op het 5% niveau moet het verschil 11 IQ punten zijn).
➢ Wat is de klinisch diagnostische betekenis van een verschil? Het is mogelijk
dat een verschil betrouwbaar is, maar daarom nog niet als abnormaal moet
gezien worden. Als wij in de hele samenleving IQ-tests afnemen, zal het
verbaal IQ bij niemand gelijk zijn aan het performantie IQ. Een aantal van die
verschillen zullen significant zijn (=> een verschil hebben van 11 punten of
meer). Dan moeten we eigenlijk gaan kijken hoe vaak het voorkomt dat
iemand zijn verbaal en performantie IQ meer dan 11 punten verschillen. Als
bijna iedereen dat heeft is dat normaal als je dat hebt, als bijna niemand dit
heeft, dan is dit niet normaal als je dit hebt. Men spreekt dan van ‘is het
verschil pathognomisch (= abnormaal) of niet?’. Dit zie je aan de
standaarddeviaties van de verschilscores. Uit onderzoek weten we dat 25%
van de mensen een verschilscore heeft van meer dan 14 punten (wat statistisch
significant is op het 1% niveau). Een kwart van de bevolking heeft dus een
significant verschil tussen zijn performantie en verbaal IQ.




5

, ➔ Nu maken we geen onderscheid meer tussen een verbaal en performantie IQ omdat
factoranalyses uitgewezen hebben dat je beter op een andere manier een indeling
maakt van de subtesten. In deze test (maar dat geldt niet voor alle testen), zal men nu
meestal een onderscheid maken tussen 3 groepsfactoren:
1. Een verbale factor
2. Een perceptuele organisatie factor
3. Een geheugen of concentratie factor

- De Snijders-Oomen niet-verbale intelligentietest (SON-R)
➔ Er is een versie voor kleine kinderen (2.5-7 j) en een voor oudere kinderen (7.5-17j).
➔ Er zijn weer verschillende subtests.
➔ Oorspronkelijk gemaakt voor dove kinderen => een niet-verbale test.




- Verdeling van IQ-scores
➔ Normaalverdeeld met een gemiddelde van 100 en standaarddeviatie van 15. Dit is zo
voor alle intelligentietests.
➔ Er staat een foutje in de grafiek. De 2.5 aan elke kant moet 2.2 zijn => 2.2% is
‘gifted’ en 2.2% is intellectual disabled.
➔ De betrouwbaarheid van een goede intelligentietest is minstens .90 (voor andere tests,
bv. een persoonlijkheidstest moet niet zo een hoge betrouwbaarheid hebben).
➔ Kritiek van aan het begin van het hoofdstuk: je kan oefenen voor intelligentietests
waardoor je er beter in wordt. Dit kan inderdaad helpen. Maar de meeste mensen
houden zich hier niet mee bezig en de tests die je op het internet vindt zijn niet

6

, dezelfde testen dan professionals afnemen. Ook meten veel subtests dingen waar je
niet vertrouwd mee bent.
➔ Je hebt verschillende subtests en men telt je scores van elke test op. Maar neem je dan
niet de som van ongelijksoortige dingen? Dit is de problematiek van de g-factor (zie
verder).




- Leerpotentieel tests
➔ Werd ontwikkeld als een alternatief voor de klassieke intelligentie test.
➔ Gebaseerd op theorie van Vygotsky
➢ Vooral op het begrip van de ‘zone van naaste ontwikkeling’ (= datgene waar
het kind in zijn ontwikkeling net onder zit) + proces van internalisatie.
➢ Vraag die ten grondslag ligt aan de ontwikkeling van die tests: Wat kan
iemand met optimale instructie minus wat kan iemand zonder instructie?
➔ Statisch vs. dynamisch testen
➢ Een statische test meet gewoon hoeveel een persoon kent / kan op een bepaald
moment (=> klassieke intelligentie tests), een dynamische test is in staat om
het leerproces dat plaatsvindt tijdens het afleggen van de test, te meten.
➢ Eerste meetmoment – hulp bieden – tweede meetmoment => bij de
leerpotentieel test krijgt de persoon eerst een taak zonder instructie. Dan krijgt
hij dezelfde taak mét extra instructie. Dan kijkt men hoeveel de persoon
vooruit gegaan is.
➢ Sommige mensen zeggen dat de leerpotentieel testen beter zijn omdat ze in
staat zijn om het leerproces binnen één testgebeuren te meten. Een klassieke
intelligentietest doet dit niet, die is statisch. Hiermee meet je gewoon wat die
persoon op dat moment kan/kent. Maar of deze tests beter zijn dan de
klassieke testen hangt af van wat je te weten wil komen.
➢ Betere predicties van schoolresultaten? Nee! De klassieke IQ test geeft een
veel betere voorspelling dan de leerpotentieel tests. We kunnen de


7

, leerpotentieel test additioneel afnemen en die verklaart dan nog wat extra
variantie (maar dat wil niet zeggen dat de leerpotentieel test beter is! Ze meten
gewoon niet exact hetzelfde. Als je eerst de leerpotentieel test zou afnemen en
dan additioneel een klassieke intelligentie test, zou de klassieke test ook
additionele info geven (zelfs veel meer dan de leerpotentieel test als
additionele test geeft).

- Structuur van de analytische intelligentie
➔ Hieronder zie je opnieuw alle subtests van de WISC. De getallen zijn de
intercorrelaties (= de samenhang tussen de verschillende subtests).
➔ De blauwe getallen zijn vergelijkingen binnen eenzelfde schaal (bv. vergelijkingen
tussen 2 subtesten die onder de verbale schaal vallen of tussen 2 subtesten die onder
de performantie schaal vallen), de rode zijn de vergelijkingen tussen een subtest van
de performantie en een van de verbale schaal.
➔ Er is geen enkele negatieve correlatie => ondanks het feit dat de verschillende
subtests heel verschillende dingen meten, correleren die toch allemaal positief (bv. de
correlatie tussen de raven en een woordenschattest is toch .40-.50 terwijl deze testen
echt niks met elkaar te maken hebben).
➔ De correlaties zijn allemaal vrij hoog. Er zijn ook een aantal lagere. De blauwe
correlaties zijn gemiddeld gezien wel hoger dan de rode (dat was ook te verwachten).
➔ Idee Spearman: er is een algemene factor (g factor), maar aan de andere kant zijn er
volgens hem ook een aantal specifieke mentale vaardigheden (s factoren).




- De g-factor van Charles Spearman
➔ Ondanks erg verschillende subtests, en intra-individuele verschillen, is intelligentie
algemeen (je kan dit vergelijken met testen op het fysieke vlak zoals pompen,
hardlopen, verspringen, BMI,... Deze zaken zullen ook allemaal correleren. Want
iemand met een algemene fysieke fitheid zal al deze zaken beter kunnen dan iemand
die niet fit is) => zo is het ook met intelligentie. Iemand die intelligent is, zal beter




8

, scoren op al die subtesten dan iemand die minder intelligent is. Daarom dat de scores
van al die subtesten positief correleren met elkaar.
➔ “The positive manifold” (Spearman): g-factor
➢ The positive manifold = iemands scores op de verschillende subtesten (die
heel verschillende dingen meten) hangen positief samen.
➢ Via factoranalyse: achterhalen wat gemeenschappelijk is over subtests heen
= g-factor
➢ Het bestaan van de g-factor werd bevestigd na eeuw van onderzoek: Carroll
(1993) vond g-factor terug in 460 data-sets!
➢ Als onderzoekers doelbewust cognitieve subtests kozen die zo weinig
mogelijk samenhingen, vonden ze die g-factor nog steeds! The positive
manifold is dus een van de meest gerepliceerde bevindingen in de psychologie
➢ Geen enkele subtest is zuivere meting van g
➢ Verschillen in g verklaren ± helft van intellectuele verschillen
➢ Naast g-factor ook specifieke factoren (s-factors)
➢ Sommige tests hebben grotere lading op g dan andere
➔ Bijv. complex redeneren (bv. matrices), woordenschat (> langdurig
leerproces) hebben een grote lading op g ↔ eenvoudige RT heeft een
kleinere lading op g
➢ g wordt gevonden over om het even welke subtests (Johnson et al., 2008):
g-factoren correleren zeer hoog! => in dit onderzoek gingen Johnson et al.
verschillende testbatterijen afnemen van dezelfde mensen. Voor elke test
bepaalden ze de g factor van elke persoon. Dan gingen ze de g-factoren uit die
verschillende testen met elkaar correleren. Die correlaties lagen telkens boven
de .90 => de g-factor die je met de ene test bekomt, komt sterk overeen met de
g-factor die je voor dezelfde persoon zou bekomen met een andere batterij.

- Multipele intelligenties van Howard Gardner
➔ Theorie van “meervoudige intelligenties”
➢ Uitgangspunt: muzikale genieën en “idiots savants
➔ Het uitgangspunt is dat er mensen zijn die kunnen uitblinken op een
bepaald domein (bv. muziek => Mozart, Bach,...).
➔ Mensen kunnen ook uitblinken op een bepaald vlak, zonder een hoge
g-factor / intelligentie te hebben (= de idiots savants).
➢ Intelligentie is de vaardigheid om problemen in een bepaald gebied te
detecteren en op te lossen => Gardner zegt dus dat intelligentie altijd
gebonden is aan een specifieke inhoud (in tegenstelling tot de g-factor) =>
volgens Gardner bestaat g-factor niet.
➢ Volgens Gardner zijn er acht vormen van intelligentie:
➔ Linguïstische
➔ Logisch-wiskundige
➔ Spatiale
➔ Muzikale



9

, ➔ Lichaamskinetische: dit is hoe goed je met je lichaam kan bewegen en
is vooral aanwezig bij dansers, beeldhouwers, chirurgen,...
➔ Naturalistische: een vaardigheid om levende en natuurlijke organismen
te herkennen en begrijpen. Dit zou volgens hem vooral aanwezig zijn
bij landbouwers en natuurwetenschappers
➔ Interpersoonlijke: hoe goed je met anderen kan omgaan?
➔ Intrapersoonlijke: gaat over zelfkennis.
➢ De eerste 3 vormen van intelligentie (= linguïstische, logisch-wiskundige,
spatiale) worden gemeten door de klassieke IQ testen. De andere 5 vormen
van intelligentie niet.
➔ Gardner vindt dat men in de Westerse wereld teveel belang hecht aan de klassieke
vormen van intelligentie (= eerste 3), terwijl andere vormen in de geschiedenis en
cultuur veel belangrijker waren (bv. literaire vaardigheden, grafische kunsten,...).
➔ Zijn theorie is wetenschappelijk erg omstreden:
➢ Waarom slechts deze 8 intelligenties? Eerst had hij er maar 7. Later heeft hij er
bijvoorbeeld ook nog een 9e aan toegevoegd: existentiële intelligentie (=
nadenken over bestaansvragen). We zouden ook nog een aantal talenten
kunnen opnoemen die hij niet in zijn theorie opgenomen heeft (bv. geheugen,
visuele informatieverwerking, namen onthouden,...).
➢ Gardner gaf zelf een aantal criteria waaraan die intelligenties moesten voldoen
om opgenomen te worden in zijn theorie:
➔ Voor elk van die intelligenties moest er sprake zijn van een geïsoleerd
hersensysteem, een eigen ontwikkelingsverloop, evolutionaire
evidentie, experimenteel en psychometrisch bewijs.
➔ Enkel de eerste 3 (linguïstisch, logisch-wiskundige, spatiale) voldoen
aan deze criteria. Bij zijn andere 5 intelligenties werd niet aan de
criteria van Gardner voldaan.
➢ Buiten eerste drie, specifieke talenten => de eerste 3 (linguïstisch,
logisch-wiskundige, spatiale) erkennen we als klassieke intelligenties. Al die
andere dingen die hij noemt, hebben niet veel te maken met intelligentie. Dit
zijn wel talenten / vaardigheden, maar geen vormen van intelligentie. In
sommige talenten (bv. schaken) speelt intelligentie een rol, maar in andere
talenten weer helemaal niet. Er zijn ook mensen met een heel lage intelligentie
die bepaalde talenten hebben.

- Wat is de g-factor?
➔ Spearman dacht dat het één eigenschap, nl. ‘mentale energie’ is
➢ Nu eerder verwerkingssnelheid of efficiëntie v/h brein: hoe sneller je
informatie kan verwerken, hoe meer je kan verwerken.
➢ Ander idee: werkgeheugen of kortetermijngeheugen: als je een groter
werkgeheugen hebt, heb je meer capaciteit om dingen te verwerken.
➢ Als je kijkt naar de heersende ideeën van wat de g-factor / intelligentie is (bv.
verwerkingssnelheid, werkgeheugen,...), is er niet echt sprake van ‘slimme
inzichten’ terwijl we intelligentie vaak toch associëren met diep inzicht.


10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper amkeweyens. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,98. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67866 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,98  4x  verkocht
  • (0)
  Kopen