Examen Wero
Deel 1: Waarneming
1. Inleiding
• Waarnemen is actief exploreren met alle zintuigen
• Er naar streven om alle zintuigen te activeren: zien, horen, voelen, ruiken en proeven
2. Waarnemen is een vorm van actief leren
• Kinderen beleven plezier door al doende bezig te zijn met concrete werkelijkheid
2.1. Zelf ontdekken stimuleren
• Kans krijgen tot ZELF te ONTDEKKEN
• Kleuters zoveel mogelijk actief laten zijn zodat ze zelf de werkelijkheid gaan verkennen
• Kleuters moeten dus veel ervaren, handelen en niet enkel luisteren
• Zorg dat elke kleuter iets te doen heeft en niet enkel hoeft te kijken
- Bv: Je kan een ananas in stukjes schijfjes snijden en iedere kleuter een stukje geven.
Ze kunnen dat zelf de schil afsnijden.
2.2. De 3H’s
• Er vormt zich een wisselwerking tussen doen, denken en beleven.
• We streven naar een evenwichtige ontwikkeling
• HOOFD (denken)
- Hoe werkt het?
- Welke functies heeft het?
- Hoe komt het?
- ….
• HART (voelen)
- Hoe gaan we om met mekaar?
- Hoe gaan we om met de omgeving, materiaal …? (respect, zorgzaamheid,
verantwoordelijkheid)
- ….
• HANDEN (doen)
- Hoe komen we in actie?
- Hoe kunnen kinderen zelf ontdekkingen doen?
- Hoe stimuleren we de zintuigen?
- Hoe pakken we dit aan?
- …
3. Verschillende stappen van de waarneming
3.1. Inleiding
3.1.1. Sfeerschepping: aanbrengen van het onderwerp
• Dit moet in het begin de interesse en de concentratie van de kinderen
Uitlokken
• Denk na waarom je dit onderwerp wil aanbrengen bij de kleuters (ga na wat de
interesses zijn van de kleuters)
• Zorg voor originaliteit in het aanbieden: door de manier van aanbrengen van de
waarneming (Bv: door te raden, tasten, denken, door een raadsel.) Je kan hun
nieuwsgierigheid aanspreken, maar hou rekening met de gevoelens voor het
onbekende.
, • Onmiddellijk zichtbaar opstellen van het voorwerp. De kleuters kunnen hun
belangstelling dan al tonen. Je kan het voorwerp ook al een paar dagen in de klas
laten staan zo kunnen de kleuters deze al waarnemen.
• Bij het overbrengen van die belangstelling moet je rekening houden met:
➢ Het object: passende omgang (rekening houden met een levend iets,
breekbaar, mooi, ..) niet te ingewikkeld
➢ De kleuters: je moet iets afweten van hun kennen, kunnen, gevoelens.
(Zeker bij de waarneming van dieren)
❖ Hierbij moet de juf de gevoelens van de kleuter aanvaarden en
daarmee rekening houden.
❖ De juf moet zelf rustig omgaan met dieren
❖ Breng het kind voorzichtig bij het dier
• Bied het aan op een kindvriendelijke manier
➢ Toon het goede voorbeeld
➢ Geef geen onmogelijke opdrachten
➢ Gebruik duidelijke verstaanbare taal
3.1.2. Eerste verkenning
• Toon zelf ook verwondering voor het object
• Geef hen even de tijd om het object in zich op te nemen
• Geef volle aandacht aan hun gevoelens en waarnemingen die de kleuters
meedelen en aan de vragen die ze stelen
➢ Toon dat je luistert met je ogen, je mimiek en met weinig woorden.
• Laat alles spontaan verlopen
• Als de kleuters stilvallen is de globale waarneming voorbij
3.1.3. Hoekenverdeling
• Probeer aansluitingspunten te vinden met het waarnemingsonderwerp, omdat
bepaalde kleuters niet altijd die belangstelling zal blijven tonen.
• Zelfstandig laten werken
• Klassikale waarneming of in kleine groep en doe je dit in 2x
3.2. Speelleerfase
• Kleinere groep = object grondiger bekijken
• Al spelend leren
• Begeleid de kleuters rustig en bewonder mee met de kleuters
• Lok reacties uit bij de kleuters door vragen, tonen, ..
• Geef stimulansen tot meer scherper en dieper waarnemen, tot experimenteren
en ontdekken, tot verwoorden
• Je geeft leiding (= geleid waarnemen)
• Momenten van spontaan en individueel waarnemen wisselen af met momenten
door de juf geleide en gesuggereerde waarneming (dit moment is vooraf wat
uitgedacht)
3.3. Terugkoppeling/slot
• Dit is een terugblikmoment
• Selecteer enkele leuke/belangrijke zaken
• Niet helemaal overlopen
• Bv: laat 1 kleuter aan het woord die de waarneming heeft meegemaakt
3.4. Beïnvloedende factoren
3.4.1. Differentiatieniveaus
, • Jongste kleuters:
➢ Waarneming zal eerder kort zijn
➢ Begeleid waarnemen duurt ongeveer 15 min ongeveer
• Oudste kleuters:
➢ De activiteit mag al wat langer duren
➢ Zorg voor voldoende actiemomenten
• Eerste differentiatieniveau of morfologische (3 jaar)
➢ Het kind is in staat de direct waarneembare, algemene uiterlijke
kenmerken op te nemen zoals naam, vorm, grootte, duidelijke en goed
gescheiden delen.
• Tweede differentiatieniveau of analytische (4-5 jaar)
➢ Kind is vatbaar voor:
❖ Specifieke uiterlijk en innerlijke kenmerken
❖ Verhoudingen van delen
❖ Specifieke eigenschappen en enkele algemene eigenaardigheden
van het waargenomen: verdere uitsplitsing in delen, smaak,
reuk, tastverfijning
• Derde differentiatieniveau of biologische fase (5 jaar)
➢ Kind is vatbaar voor:
❖ Situeren in de ruimte:
❖ Bv: Fruit in de fruitwinkel
❖ Situeren in de tijd:
❖ Bv: ‘s Morgens eten we
❖ Functie:
❖ Bv: fruit om een taart te versieren
❖ Vergelijkingen:
❖ Bv: tussen verschillende fruitsoorten
• De differentiatieniveaus zijn afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de
kleuter, de kleuter moet vertrouwd zijn met het onderwerp
❖ Bv: waarneming van handen als lichaamsdelen, gebruik van
handen als meetinstrument.
3.4.2. Taal
3.4.2.1. Taal van de leidster
• Duidelijkheid
➢ Wordt beïnvloed door articulatie, tempo, intensiteit of sterkte en de
omgeving.
➢ Spreek pas als er luisterbereidheid is
➢ Omschrijf nieuwe woorden
➢ Benoemen = het woord uitspreken
➢ Samenstellende woorden splitsen
• Woordenschat
➢ Elke waarneming moet gericht zijn op uitbreiding van de woordenschat
➢ Vermijd gebruik van verkleinwoorden
➢ Maak vooraf een woordveld op = goed hulpmiddel
, • Juistheid
➢ Gebruik de juiste woorden, indien je een woord niet weet, zoek het op.
• Op niveau
➢ Let op de lengte van de zinnen en op de concreetheid ervan.
• Interactie
➢ Hierdoor zijn kleuters nog meer betrokken
➢ Hun vragen kunnen een aanknopingspunt zijn voor verdere waarneming
• Vraagstelling
➢ Je kan vooraf nadenken over een goede vraagstelling
➢ De juf stimuleert het actief handelen en de verwoording namelijk door
vraagstelling
➢ Vraagstelling is een werkvorm
3.4.2.2. Taal van de kleuters
• Leer aan de kleuters dat ze een andere kleuter moeten laten uitpraten.
• Ze moeten luisteren naar elkaar
• Kleuters die altijd aan de beurt willen komen voorzichtig intomen
• Spreken goed stimuleren
• Stille kleuters ook aan het woord laten
3.4.3. De waar te nemen voorwerpen
• Indien mogelijk neem het object waar in het natuurlijk milieu
• Breng een echt object mee en geen foto
• Zorg voor een gepaste hoeveelheid materiaal.
❖ Teveel materiaal zorgen dat het oppervlakkig wordt.
❖ Te weinig materiaal zorgt ervoor dat je niet kan vergelijken.
• Focus op het echte onderwerp en vermijd bijkomstigheden zo voorkom je
verwarring.
• Nog enkele praktische opmerkingen:
➢ Zorg dat je materiaal klaarligt
➢ Breng het materiaal eventueel enkele dagen vooraf in de klas (zeker bij
peuters)
➢ Breng het materiaal, waar je mee bezig bent, centraal in het midden.
➢ Grootte: het materiaal moet duidelijk waarneembaar zijn
➢ Bied verzorgd materiaal aan
4. Hoe een waarneming voorbereiden?
4.1. Onderwerp bepalen
• Samen met de kleuters via brainstorm
• Vraag hen documentatie te zoeken thuis
4.2. Brainstormen
• Hiervoor maken we een woordveld
• Noteer alles wat in je opkomt
4.3. Documenteren
• Als het onderwerp gekend is kan je aan de slag om te documenteren.
• Verschillende kanalen raadplegen
➢ Eigen verzameld materiaal
➢ Documentatiemateriaal bij collega’s
➢ Cursussen uit eigen studies
➢ De schoolbibliotheek