Vennootschapsrecht
Inleiding: bronnen en structuur
1. De bronnen van het vennootschapsrecht
Vennootschapsrecht wordt gevormd door rechtsbronnen. Meer bepaald: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer en
gewoonte.
Wetgeving
Centrale bron= Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen. (P. 1290 codex)
Ingevoerd bij de federale wet van 23 maart 2019
Publicatie B.S.: 4 april 2019
Inwerkingtreding op 1 mei 2019
Het nieuwe WVV is ook het sluitstuk van de overgang van het
handelsrecht naar het ondernemingsrecht
bijv. begrip ‘handelaar’ werd vervangen door het begrip ‘onderneming’
Eerder werd de insolventiewetgeving al aangepast
Wet van 11 augustus 2017 tot invoering van Boek XX in het WER
Inwerkingtreding op 1 mei 2018
Toepassingsgebied: insolventieprocedures waaronder het faillissement
en de gerechtelijke reorganisatie (zie handboek deel 6)
Het faillissement geldt voor ondernemingen waaronder alle rechtspersonen
vallen (ook een vzw)
Wetgeving is belangrijke rechtsbron en is bindend
Rechtspraak
Ook belangrijke rechtsbron
Uitspraken van de verschillende rechtbanken en hoven
Uitspraken zijn niet algemeen verbindend
Wel gezaghebbend
Rechtsleer
Het geheel van wetenschappelijke juridische verhandelingen geschreven
door rechtsgeleerden
Niet bindend, wel gezaghebbend
Gewoonte
Gewoonte is gebaseerd op gevestigde gebruiken die als algemeen
bindende rechtsregels worden aanvaard
Bijv. het vermoeden van passieve hoofdelijkheid tussen
ondernemers ten aanzien van hun schuldeiser
2. De structuur van het wetboek van vennootschappen en verenigingen
- Deel 1 ‘Algemene bepalingen’ bestaat uit Boek 1, 2 en 3
Boeken 1 t.e.m. 3: inleidende bepalingen die gelden voor de
vennootschappen, verenigingen en stichtingen
1
, - Deel 2 ‘De vennootschappen’ bestaat uit Boek 4, 5, 6, 7, en 8
Boek 4: de maatschap, de VOF en de Comm.V.
Boek 5 t.e.m. 7: kapitaalvennootschappen (bv, cv, nv)
Boek 8: regels voor de erkenning van bepaalde vennootschappen
- Deel 3 ‘De verenigingen en de vzw’ bestaat uit boek 9, 10 en 11
Boeken 9 t.e.m.11: regels over de vzw, ivzw en de stichting
3. Overgangsbepalingen
Door middel van overgangsbepalingen bepaalt de wetgever wanneer welke bepalingen uit het WVV van
toepassing zijn.
In het laatste deel van het WVV onder titel ‘Opheffingsbepalingen, overgangsregeling, inwerkingtreding,
bevoegdheidstoewijzing’ (art. 34 t.e.m. 45)
Voor nieuwe vennootschappen: inwerkingtreding 1 mei 2019
Voor bestaande vennootschappen: inwerkingtreding 1 januari 2020
Wel mogelijkheid van opt-in: ervoor kiezen om al sneller onder de nieuwe WVV te vallen, via een
statutenwijziging (dus vóór 1 januari 2020)
Concreet moeten bestaande vennootschappen een statutenwijziging doorvoeren tussen 1 januari 2020 en 1
januari 2024.
Bestaande vennootschappen hebben dus 4 jaar de tijd om hun statuten aan te passen aan de nieuwe
wetgeving.
Vanaf 1 januari 2024 gebeurt van rechtswege een omzetting als volgt:
- commva wordt nv met enige bestuurder
- landbouwvennootschap zonder stille vennoten wordt vof
- landbouwvennootschap met stille vennoten wordt commv
- economisch samenwerkingsverband wordt vof
- cvoa wordt vof
- cvba zonder coöperatieve gedachte wordt bv
- beroepsvereniging wordt vzw
(De dwingende bepalingen zijn wel al van toepassing vanaf 1 januari 2020. Bv. Alarmbelprocedure, de nieuwe
regeling inzake winstuitkering in BV)
Deel 1: Algemene bepalingen
Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen
1. Het begrip vennootschap, vereniging en stichting
Artikels 1:1, 1:2 en 1:3 WVV (p. 1290)
Korte uitleg:
2
,Vennootschap= opgericht bij rechtshandeling door 1 of meer personen (vennotten) die een inbreng doen. Één
of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Doel: rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel
uitkeren.
Vereniging= overeenkomst tussen 2 of meer personen (leden). Streeft belangeloos doel na in het kader van één
of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig
vermogensvoordeel uitkeren.
Stichting= rechtspersoon zonder leden, opgericht door 1 of meer personen (stichters). Streeft belangeloos doel
na in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch
onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren.
De materiële geldigheidsvereisten inzake vennootschapscontracten zijn:
- Een rechtshandeling – meerhoofdigheid – eenhoofdigheid;
- Inbreng;
- Voorwerp – nauwkeurig omschreven activiteiten;
- Rechstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel.
Een rechtshandeling – meerhoofdigheid – eenhoofdigheid
Principe: een vennootschap, vereniging of stichting ontstaan op basis van een overeenkomst tussen 2 of meer
personen.
(De geldigheidsvoorwaarden in artikel 1108 BW zijn dan van toepassing: geldige toestemming, bekwaamheid,
voorwerp, oorzaak.)
Maar: een vennootschap en een stichting kunnen ook door de rechtshandeling van één persoon worden
opgericht. Uitzondering bijv. de cv
Een vereniging veronderstelt dus altijd een overeenkomst (=minstens 2 personen)!
Inbreng
= Iets in gemeenschap brengen.
Volgens art. 1:8 WVV is de inbreng de handeling waarbij een persoon iets
ter beschikking stelt van een op te richten of een bestaande vennootschap,
met het oog vennoot te worden of zijn aandeel in de vennootschap te
vergroten
Inbreng kan bestaan uit geld, natura en nijverheid. (Art. 1:8, § 2 e.v. WVV)
De inbreng in geld of natura kan in eigendom of in genot gebeuren. (Art. 1:8, § 3 e.v. WVV)
Iedere vennoot is aan de vennootschap verschuldigd wat hij heeft beloofd te zullen inbrengen! (art. 1:9, § 1
WVV). Het niet nakomen van de belofte tot inbreng van een geldsom kan aanleiding geven tot het betalen
van intresten (art. 1:9, § 2 WVV)
Wanneer de vennoten hun nijverheid (= arbeid) inbrengen, moeten zij rekenschap geven van alle winsten
die zij gemaakt hebben door hun nijverheid (artikel 1:9, § 2, 3° WVV)
De vennoot die een inbreng in nijverheid heeft gedaan, mag de vennootschap niet beconcurreren noch
activiteiten ontwikkelen die de vennootschap schaden of de waarde van zijn inbreng kunnen
verminderen (artikel 1:9, § 2, 3° WVV)
3
, Wanneer een vennoot een inbreng in eigendom doet van een zekere zaak, draagt de vennootschap het risico
van de zekere zaak conform artikel 1138 BW. (Art.1:10 WVV)
Bv. Een vennoot kan ervoor opteren de wagen die zijn eigendom is, in te brengen in de vennootschap. Dit betreft een
inbreng in natura. Het risico zal in dat gevak overgaan op de vennootschap zodra overeenstemming is bereikt over de
inbreng. De wagen wordt eigendom van de vennootschap, die alle mogelijke rechten als eigenaar kan uitoefenen.
Een vennoot kan ook beslissen alleen het genot van zaken in te brengen. Als deze zaken niet door gebruik
tenietgaan en niet bestemd zijn om te worden verkocht, dan blijft het risico voor deze zaken voor de vennoot
aan wie ze toebehoren (art. 1:10, § 2 WVV).
Bv. Een vennoot kan ervoor opteren om alleen het genot van een wagen in te brengen. In dit geval blijft de vennoot
eigenaar en blijft het risico van de zaak bij de vennoot. De vennootschap beschikt alleen over genotsrechten en niet
over de rechten als eigenaar!
Voorwerp – welbepaalde activiteiten
De vennootschap wordt opgericht om een bepaald voorwerp te realiseren door welbepaalde activiteiten
uit te oefenen.
De vereniging en stichting streven een belangeloos doel na, in tegenstelling tot de vennootschap.
Rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel
Vermogensvoordeel= ‘winst’ die de onderneming maak door zijn activiteiten uit te voeren.
Het verkrijgen van een (on)rechtstreeks vermogensvoordeel is het uiteindelijke doel van de personen die een
vennootschap oprichten.
Rechtstreeks= in geld opneembaar.
Onrechtstreeks= niet in geld opneembaar, bv. Kosten besparen.
het onderscheid tussen de vennootschap enerzijds en de vereniging en stichting anderzijds is het al dan niet
uitkeren van een vermogensvoordeel.
Vennootschap mag vermogensvoordelen uitkeren
Vereniging en stichting mogen geen vermogensvoordelen uitkeren, niet rechstreeks, en ook niet
onrechtstreeks
Vereniging mag wel diensten leveren voor haar leden die binnen het voorwerp en kader van haar doel
vallen (bv. Voetbalclub dat investeert in nieuwe trainingsspullen)
2. Waarom opteren voor een vennootschap?
De ondernemer moet nadenken over de organisatie van zijn bedrijf
De juridische structuur en haar gevolgen zijn een cruciaal onderdeel van de organisatie
De ondernemer kan starten als natuurlijke persoon (= eenmanszaak*) of zijn activiteit onderbrengen in
een vennootschap
*Eenmanszaak = natuurlijk persoon die een ondernemingsactiviteit uitvoert met een KBO-nummer
(ondernemingsnummer). Dit wil NIET zeggen dat je een vennootschap opricht.
Als de ondernemer start als natuurlijk persoon (eenmanszaak):
- Geen scheiding tussen persoonlijk vermogen en ondernemingsvermogen
- Ondernemer staat met zijn volledige vermogen in voor de risico’s en eventuele schulden van de
onderneming
- Geen beperkte aansprakelijkheid
- Gevolg: bij faillissement kunnen schuldeisers verhaal uitoefenen op het hele vermogen van de ondernemer
4