Maatschappelijk Project: armoedebestrijding en sociale ongelijkheid
Vaardigheden in het groepswerk
Algemene vaardigheden:
- onderzoeksvaardigheden: informatie zoeken, checken/dubbelchecken, …
- patronen & denkmodellen uittekenen, planning, organisatie
- sociale vaardigheden: communicatie & interactie (= lateraal denken 1 (niet alleen aan 1
item, maar ondertussen ook nog andere ideeën (vb. gamen)), groepsinvloed en dynamiek,
free riding (= iedereen moet evenveel investeren, niet bedoeling om gratis mee te ‘riden’),
jezelf kennen (zelfkennis! = pos/neg denken, zelfbeeld)
- verantwoordelijkheid: geven/nemen, hulp vragen/geven/aanvaarden
Stadia van groepsvorming: (Tuckman)
Elkaar leren kennen, groep vormen en plek vinden, oriëntatie (vb. eerste schooldag)
Conflictfase: team w hechter en vertrouwen, maar doelstellingen botsen, verhoudingen worden
duidelijker, meningsverschillen (vb. goed meedoen, opletten grappen, rondkijken)
Welke regels volgen?, hoe werken?, hoe vaak samenkomen? (vb. op tijd komen, geen beledigende
opmerkingen, vragen stellen), iedereen heeft taak, hecht team gesloten van buitenwereld,
communicatie naar buiten via leidinggevende , kritiek = taakgericht en geen aanval
Prestatiefase: als groep werken en als eenheid functioneren: samenwerken naar doelen toe +
zelfstandige verantwoordelijkheid nemen, goed op elkaar ingespeeld
Groepsproces w afgesloten, groep valt uiteen, nieuwe groepen ontstaan
Risiconiveau hanteren in een groep: (vb. klasgroep) – individueel opschrijven (laag risico, stress) &
alleen spreken voor groep (hoog risico, stress)
Samenwerken en motivatie:
1. Drie basisbehoeften in groep: ABC
1
Informatie ordenen om zo nieuwe informatie te laten ontstaan
, A: autonomie (om zelf iets te zeggen en bepalen wat je doet, gedacht te volgen)
B: bonding (samenhorigheidsgevoel, positief klimaat)
C: competentie (competent voelen, vertrouwen in eigen kunnen, betekenen)
Zelfbeschikking (zelf mogelijkheid hebben om bij te dragen, mezelf te zijn)
2. Zelf-determinatie theorie/ zelfbeschikkingstheorie (Deci & Ryan, Vansteenkiste)
- extrinsieke motivatie: externe prikkels zorgen voor motivatie (beloning, geld, goede cijfers,
verplicht)
- intrinsieke motivatie: komt van binnenuit (geïnteresseerd, graag doen) verhogen door in
te spelen op 3 psychologische basisbehoeften (ABC)
-- extrinsieke kan intrinsieke verdringen
3. De flow theorie (Csikszentmihalyi) – onderzocht waarom in bep bedrijven een goede en
productieve groepssfeer hangt: hoe komt dat?
Goeie FLOW! Als C en S in evenwicht
zijn
- Challenge = moeilijkheidsgraad,
uitdaging
arousal : alertheid, opwinding
- Skill = makkelijkheidsgraad,
vaardigheden
efficacy : doeltreffendheid
Motivatie is grote uitdaging in samenwerken:
- free rider probleem = mensen in groep niet bijdragen, leveren geen inspanningen en toch
profiteren van het resultaat
- sucker effect = free rider (weinig motivatie) suckt ander mee in het weinig doen
(meezuigeffect)
- Compensatie effect = door free rider gaan ½ personen werk overnemen
geen positieve vibe, geen flow + slechte resultaten
Kruk met drie poten: zelfwaardering, waardering en verantwoordelijkheid
Groepsdruk en groepsinvloed: normative beliefs = overtuiging gebaseerd op misperceptie (vb.
student z, erbij horen: veel drinken, niet groepsdruk) w mijn norm en bepaalt mijn (negatief) gedrag
kritisch denken! Lateraal denken! Zelfkennis!
Wat is armoede?
Concepten – definitie – meten
, 1. Concepten v armoede
/armoedemodellen: globaal, vaag idee over armoede, hoe kijk ik/via welk beeld naar armoede
Absolute armoedeconcepten
Materiële kern van armoede
= eerste levensbehoeften: VN: schoon, drinkbaar water, voedsel, kleding, huisvesting +
sociale voorzieningen om te voorzien in bep noden: onderwijs, gezondheidszorg
! Armoede: toestand + sociale verhouding
DUS: absolute armoede (materiële/biologische/extreme) = niet genoeg bestaansmiddelen
om te overleven (leven op rand v bestaansminimum)
Relatieve armoedeconcepten
Verbonden relationele en symbolische aspecten: niet mee kunnen met wat samenleving als
‘normaal’ beschouwd (! Verschilt v plaats tot plaats (Amerika-Kenia), v tijdperk tot tijdperk
(smartphone), relatie tss persoon en context = relationele dimensie)
DUS: relatieve armoede (secundaire/sociale) = niet deelnemen aan sociale/politieke leven,
geen onderwijs kunnen volgen, geen tijd voor ontspanning (voetballen in club) – niet
meekunnen op tal van terreinen
! armoede: geen toestand, maar RELATIE (tov anderen en positie in maats instituties)
relationele dimensie (vergelijken met anderen)
= niet absoluut arm, maar wel minder dan iemand anders = levensomstandigheden v
persoon/groep w beoordeeld ivt omgeving/anderen!
= Secundaire armoede: door geldgebrek niet secundaire levensbehoeften aanschaffen
= Sociale armoede: door geldgebrek niet meer met normale leven meedoen (sociale
verhoudingen)
Vb. persoon in relatieve armoede beschikt niet over gsm, terwijl anderen aannemen dat je
wel een gsm hebt: relationele dimensie EN als je als arm persoon wel gsm hebt, krijg je
kritiek: symbolische dimensie
3 perspectieven om armoede te vatten/conceptualiseren:
- kijken naar inkomen: onder de 1.25$ (maatstaf, VN) = absolute armoede, <60% v mediaan
inkomen in land (EU) = relatieve armoede
- kijken naar aanwezige hulpbronnen/voorzieningen: onderwijs, SZ, … + effectief gebruiken!
- kijken naar mogelijkheden om te doen/zijn wat ze willen doen/zijn (ingewikkelde maatstaf:
poging is HDI) -- ongelijkheid
2. Armoededefinities
Precieze omschrijving o.b.v. concept: toestand van armoede – toestand van niet armoede