ENDOCRINOLOGIE
1 - OVERGEWICHT EN OBESITAS
1. DEFINITIES
o = niet puur “teveel eten” maar hormonendysbalansen, voedingspatronen of zelfs bewaarmiddelen in de voeding
o Belangrijk: een lichaam is ertoe uitgerust om gewichtsdaling tegen te gaan —> moeilijk om te vermageren
=> voor het lichaam “vermagering = alarmsymptoom dat er iets mis is”
o Body Mass Index: hoeveelheid lichaamsvet
= lengte (kg)/gewicht2 (m2)
- Overschatting bij hoge spiermassa (bodybuilders) - onderschatting bij lage spiermassa (ouderen)
- Overgewicht: 25-29,9 kg/m2 - obesitas: > 30 kg/m2
- Zwaarlijvigheid = zowel overgewicht als obesitas
o Lichaamsvetverdeling meten middelomtrek
- Abdominale/androïde/viscerale/appelvormige obesitas: hoger gezondheidsrisico
- Perifere/gunoïde/peervormige obesitas: lager gezondheidsrisico
- Hoge middelomtrek: hoger risico op diabetes type 2 en dyslipidemie/hypertensie
- Cut-off: vrouwen 80 cm – mannen 94 cm
2. PREVALENTIE
o Toename wereldwijd!
o 3 tendensen:
- Toename zwaarlijvigheid
- Meer en meer kinderen en adolescenten
- Globalisering (groeilanden)
3. ETIOLOGIE
3.1. Secundaire vormen
3.2. Erfelijke versus omgevingsfactoren
3.3. Adipositas is steeds het gevolg van een positieve energiebalans
4. GEVOLGEN
5. BEHANDELING
5.1. Doelstellingen
o Gewichtsreductie 5% na 6-12 maanden
5.2. Strategieën voor gewichtscontrole
o Combinatie dieet, toegenomen fysieke activiteit en gedragsverandering
o Farmacotherapie of bariatrische heelkunde
o Aangepast aan noden en mogelijkheden vh individu + lange-termijn perspectief
5.3. Dieet
o Energie-inname < energie-verbruik
o Voorzien in alle essentiële nutriënten
5.4. Gedragstherapie
, o Bewust worden van veranderen voedingsgedrag
o Beïnvloeden van het voedingsgedrag
o Bevestiging van het nieuw voedingsgedrag
5.5. Fysieke activiteit
o Obesitas fysieke deconditionering (primair dyspnoe, verandering spiermetabolisme, zweten, huidmaceratie,
stressincontinentie bij vrouwen, GE-reflux, veneuze stase OL)
o Vooraf evaluatie CV, musculoskeletale, urologische en psychosociale toestand
o Doelstellingen duidelijk uitleggen!
o 3 pijlers van behandeling: dieet, gedragstherapie en fysieke activiteit
o Realistisch activiteitenprogramma! 3x/week aan matige intensiteit (polsslag tss 40-60% van max)
5.6. Farmacotherapie
o BMI >30 of BMI 27-30 + 1 comorbiditeit
o Orlistat en Liraglutide
5.7. Heelkunde
o Ingrepen die leiden tot malabsorptie
o Ingrepen die maagvolume reduceren
o Verwikkelingen: laparotomie, vermagering, maagrestrictie, maagderivatie, malnutritie en/of malabsorptie
2 - LIPIDENSTOORNISSEN
1. OVERZICHT VAN HET LIPIDENTRANSPORT
1.1. De plasma lipoproteïnen
o VVZ gebonden aan albumine – overige vetten gebonden aan lipoproteïne-complexen
o Triglyceriden: kern chylomicronen en VLDL
o Cholesterolesters in remnants, LDL en HDL
o Apoproteïnen in oppervlak
1.2. Metabolisme van de lipoproteïnen
o Chylomicronen en VLDL: VVZ afgeven aan perifere weefsels via LPL-systeem
+ transport lipiden en C-apoproteïnen naar HDL restanten met apoB en ApoE (weinig apoC)
o Opname chylomicronenrestanten door lever (via LDL-receptor en ApoE3-E4)
feedback door cholesterol van restanten
o Opname restanten VLDL in lever (LDL-R) + afbraak
restanten die niet hepatisch worden geklaard: omzetting tot LDL-partikels
o HDL: centripetaal transport cholesterol van perifeer naar lever + apoC-carrier
2. STOORNISSEN VAN LIPIDENTRANSPORT
2.1. De Hypertriglyceridemie
o Voornaamste bekommernis = pancreatitis
o Behandeling: beperken vetinname tot 30% + shift naar onverzadigde vetten + beperken alcohol + fibraat geven (als TG >
1000 mg/dL maar reeds bij >500mg/dL aangeraden)
2.2. Hypercholesterolemie
o Familiale hypercholesterolemie: behandeling met statines
o Familiaal gecombineerde hyperlipidemie
o Dieet!
2.3. Secundaire dyslipidemie
o Bij DM, uremie, HIV, corticoïden excess, exogene oestogeeninname, alcoholgebruik, NASH, nefrose, acromegalie,
hypothyroïdie, immuunglobuline-lipoproteïne complex afwijkingen
3. BEHANDELING VAN HYPERLIPIDEMIE
o Statines
o Ezetimibe
o PCSK-9 inhibitoren
3 – DIABETES MELLITUS
1. DEFINITIE
o = overmatig verlies van glucose in de urine
, o = syndroom met stoornissen in glucose, eiwit en vetmetabolisme veroorzaakt door relatief of absoluut tekort aan
insuline(actie)
2. INDELING
o Glycemie duidelijk verhoogd: diabetes mellitus
o Glycemie hoger dan nl maar te laag voor DM: gestoorde glycemie
o Storing waarde orale glucosetolerantietest (OGTT): gestoorde glucosetolerantie atherosclerose + microangiopathie
o Verhoogde nuchtere glycemie Impaired Fasting Glucose (IFG)
o Type I DM: -celdestructie absolute insulinedeficiëntie (° door immuungemedieerde -celdestructie)
o Type II DM insulineresistentie met variabele residuele insulinesecretie
o Secundaire diabetes:
- Maturity Onset Diabetes of the Young (MODY): autosomaal dominante monogenetische afwijking
- Neonatale diabetes
o Zwangerschapsdiabetes/gestional diabetes: glycemieafwijking vanaf 20w zwangerschap 30-50% later type 2 DM +
verhoogd risico op zwangerschapshypertensie + ongunstige foetale ontwikkeling (macrosomie, morbiditeit)
- Vroeger: glucose challenge-test en bevestiging met OGTT
- Nu: éénstapsscreening met OGTT
3. DIAGNOSE
3.1. Glycemiebepalingen
o Willekeurige glycemie > 200mgL/dl
o Nuchtere glycemie >126mgdl
o Orale Glucose Tolerantie Test
o Als nuchtere of willekeurige glycemie nt reeds tot een diagnose heeft geleid
o Niet roken, geen medicatie, 8-16u nuchter zijn, normale voeding en activiteit >3d voor test
o 75g glucose opdrinken in 5 min
o Bloedname op zero (begin drinken) en 2 uur
o Evt bepaling insuline of C-peptide
3.2. Glucosurie
o = aanwijzing doch geen bewijs
3.3. Geglyceerd hemoglobine
o = Hb dat bezet is met glucosemolecules, HbA1c normaal tss 4-6%
o Directe correlatie met optreden diabetesverwikkelingen
o > 6,5% is maatstaf!
3.4. Andere diagnostische testen
o Ketonen
o Autoantistoffen
o Insuline of C-peptide
o Specifieke testen voor oorzaak secundaire diabetes
4. ETIOLOGIE – EVOLUTIE – PROGNOSE
TYPE 1 DIABETES MELLITUS
4.1. Etiologie
4.1.1. Erfelijke achtergrond
, o 30-50% concordantie ééneiige tweelingen
o Multigenetisch!
o Sterkste relatie met klasse II HLA-genen
4.1.2. Autoimmune -celdestructie
o T-cel gemedieerde autoimmuunziekte
Vooraf insulitis (infiltratie vd eilandjes door mononucleaire ontstekingscellen)
Autoantistoffen tegen één of meerdere eilandjesantigenen (insuline, GAD, -celeiwitten)
Associatie met andere autoimmuunziekten
Gunstige effecten van immuuntherapie
Analogie met autoimmune diermodellen van type 1 diabetes mellitus
4.1.3. Omgevingsfactoren
o Virussen
o Voedingsproducten
4.1.4. Voorspellen van type 1 diabetes
o Door combinatie van erfelijke kenmerken en aanwezigheid autoantistoffen
4.2. Symptomen en evolutie
o Kleine hoeveelheid residuele -cellen/insuline plotse metabole decompensatie/ontregeling (hoge glucoseproductie
in lever, lage perifere glucose-opname) hyperglycemie glucosurie osmotische diurese met verlies water en
mineralen nycturie, polyurie, dorstgevoel, secundaire polydipsie, deshydratatie, vermagering, microbiële infecties
o Tekort aan insuline stimuleren vetafbraak, verminderen vetsynthese, vertraging afbraak lipoproteïnes verhogen
serumlipidenconcentraties ketogenese keto-acidotisch coma
o Tekort aan insuline toename eiwitafbraak, afname eiwitanabolisme
o Algemene klachten (moeheid)
TYPE 2 DIABETES MELLITUS
4.1. Etiologie
o 80-100% concordantie ééneiige tweelingen
o Polygenetisch
o Oudere obese volwassene, sedentair leven
o Falende insulinesecretie in -celllen en verminderde insulinegevoeligheid van doelorganen
4.1.1. Insulinedeficiëntie
o Door inflammatoire cytokines, vetzuren en vrije radicalen
o Progressieve afname van -celfunctie in de loop der jaren
4.1.2. Insulineresistentie
o aantal receptoren + postreceptorresistentie insulinegevoeligheid in spieren, vetcellen en lever
Postreceptorresistentie: autofosforylatie van insulinereceptor receptor minder actief als serine-
kinase en als activator van andere intracellulaire fenomenen
o incidentie van metabool syndroom: obesitas, dyslipidemie, hyperuricemie, atheromatose of hypertensie
Obesitas: meer intra-abdominaal vet (= metabool actiever dan andere depots) vrijzetting van VVZ
en inflammatoire cytokines (TNF) insulineresistentie, glucoseproductie, ongunstige invloed op
insulinesecretie, bemoeilijkte perifere opname van glucose
Thrifty genotype hypothesis
4.1.3. Het incretineconcept
o Incretinehormonen GLP-1 en GIP vrijgezet door darm na voedselinname secretie in portaal systeem
invloed hersenen (rem eetlust), maag (vertraging lediging), -cel (inhibitie glucagonsecretie), -cel pancreas (
insulinesecretie), lokale zenuwcellen in darm
o DM: onvoldoende incretine-effect onvoldoende suppressie glucagonsecretie, postprandiale hyperglycemie
4.2. Symptomen
o Meestal toevallig ontdekt, soms typische diabetesklachten of verwikkelingen
o Meestal niet-insuline dependent: geen ketoacidotisch coma tenzij uitzonderlijk zware intercurrente ziekten
o Als SGLT-2 inhibitoren: risico op ketoacidose
o Macroangiopathie, microvasculaire verwikkelingen en neuropathie
o Sterfte 2-3x hoger dan controlegroep
ANDERE SPECIFIEKE VORMEN VAN DIABETES
4.1. Monogenetische diabetes
o Neonatale diabetes
o MODY-groep
4.2. Zwangerschapsdiabetes
o 5-25% van de Belgische vrouwen, vanaf 20w zwangerschap
o Toenemende insulineresistentie met onvoldoende compensatie door -cel hyperfunctie