Aanvullende kinder- en
jeugdpsychiatrie
Psychopathologie
1. Kinder- en jeugdpsychiatrie: een vak apart!
Volwassenenpsychiatrie kan niet zonder meer worden toegepast op kinderen en jongeren. Waar
moeten we rekening mee houden bij 0- tot 18-jarigen?
2. Het gaat hier over ‘aanvullende kinder- en jeugdpsychiatrie’ omdat de belangrijke
stoornissen, ADHD en ASS, hier niet behandeld zullen worden. Dit kregen jullie eerder
onderwezen. De stoornissen die wel aan bod komen, vinden jullie hieronder.
3. De indeling in pathologieën in deze cursus gebeurt via het classificatiesysteem van de DSM-5.
Indeling
1. Angststoornissen
2. Depressieve-stemmingsstoornissen
3. Bipolaire-stemmingsstoornissen
4. Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen:
Posttraumatische-stressstoornis
5. Eetstoornissen:
- Anorexia nervosa
- Boulimia nervosa
6. Disruptieve, impulsbeheersings- en gedragsstoornissen:
- Oppositionele-opstandige stoornis
- Normoverschrijdend-gedragsstoornis
7. Psychotische stoornissen
Angststoornissen
Angst
= een onplezierig gevoel dat zich onderscheidt van ondermeer depressie en rouw door typische
motorische en andere lichamelijke verschijnselen.
- Motorisch: hyperactiviteit, trillen en beven
- Fysiologisch: versneld ademhalen, verhoogde hartslag, zweten en andere
huidreacties
- Bij adolescenten ook cognitieve verschijnselen zoals angst om controle te
verliezen of angst om gek te worden.
Het is niet meer adaptief als het normale dagelijks functioneren verstoord raakt. DSM-5 voegde voor
alle leeftijden een minimum duur van 6 maanden toe. Pas dan is er sprake van een angststoornis.
MEER INFO:
Angststoornissen = grootste groep binnen psycho-pathologie MAAR het is internaliserend. Dus het
kind geraakt niet altijd tot een behandeling als de ouders er toch een weg mee weten.
,Angststoornissen zijn goed behandelbaar.
Angst gaat gepaard met lichamelijke verschijnselen.
Wanneer kinderen ouder worden dan komt er ook cognitieve ervaringen bij.
Iets wordt een stoornis als je dagelijks functioneren verstoord wordt + langer dan 6 maanden
aanwezig zijn je kunt niet meer naar school gaan bv.
Angststoornissen
1. Separatieangststoornis (SAS)
- Werd vroeger enkel bij kinderen gesteld, sinds DSM 5 ook bij volwassenen.
- Kinderen zijn erg gehecht aan verzorgingsfiguren, afstand nemen van hen of het idee dat er
afstand zal komen zorgt voor angst.
- Worden angstig bij het denken dat verzorgingsfiguur dood zou gaan of er iets met hen zou
gebeuren.
- Kinderen die buikpijn, hoofdpijn krijgen op zondagavond bij gedachte dat ze naar school
moeten gaan vinden ze school lastig of hebben ze separatieangst?
- Schoolweigering
2. Gegeneraliseerde-angststoornis (GAS)
- Piekeren, maken zich zorgen, heb ik het wel goed genoeg gedaan?
- Gedachten van piekeren houden hen wakker en zorgen voor verminderde concentratie.
- Catastroferen denken dat er iets heel ernstigs gaat gebeuren.
- Denken dat het altijd mis gaat lopen zet het glas in het midden, anders gaat het vallen en
komen er scherven in jouw been.
- Hierbij cognities proberen veranderen.
3. Specifieke fobie
- Extreme angst voor een specifiek object, activiteit, situatie of persoon die resulteert in
vermijdingsgedrag-Bij kinderen: huilen, driftbuien, verstijven en vastklampen-Blootstelling roept
vrijwel altijd angstreactie op-Kinderleeftijd: het donker, dieren, bloed(prikken), hoogte, dokters,
water. Later: kleine ruimtes (claustrofobie), situaties waaruit wegvluchten onmogelijk is.
4. Agorafobie
= pleinvrees.
- Zijn bang dat als er iets gebeurd op die plaats dat ze niet kunnen wegvluchten OF als er iets met hen
gebeurd, de hulp niet tot bij hen kan geraken.
5. Sociale-angststoornis = sociale fobie
- Angst om te spreken, zijn bang om beoordeeld te worden door anderen.
6. Selectief mutisme
- Kinderen die thuis perfect kunnen praten maar praten in de klas niet. Dit komt door een
onderliggende angst.
7. Paniekstoornis
- Gaat gepaard met motorische verschijnselen.
- Paresthedieeën = tintelingen in extremiteiten door gebrek aan zuurstof bij hyperventilatie.
Er is een behoorlijke overlap tussen de criteria van deze 7 angststoornissen. Individuen hebben vaak
meerdere angststoornissen. Bovendien hebben ze een gelijkaardige etiologie, prognose en
behandeling.
, => worden tezamen besproken
1.2 Comorbiditeit
• Vaak twee of meerdere angststoornissen gecombineerd.
• Depressie:
• Neemt toe met de leeftijd komt niet vaak voor bij kinderen. Is erg aanwezig bij
volwassenen.
• Genetische factoren voor beide stoornissen
Komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen.
Angststoornissen
1.1.1. Diagnostische kenmerken
1) Separatieangststoornis (SAS):
– niet meer bij de ontwikkelingsfase passende angst als reactie op de
(naderende) scheiding van diegenen aan wie de betrokkene gehecht is
(excessief van streek zijn bij een (naderende) scheiding, excessieve
bezorgdheid over het verlies van hechtingsfiguren of de angst dat hen iets
overkomt, angst dat er iets gebeurt zodat er een scheiding zou optreden,
weigering om weg te gaan van hechtingsfiguren, niet ergens willen
vertoeven zonder hechtingsfiguren)
– Nachtmerries over separatie of weigering om te gaan slapen zonder
hechtingsfiguren
1.1.1. Diagnostische kenmerken
1) Separatieangststoornis (SAS)
– Ongemakkelijk voelen, heftige paniekreactie, lichamelijke klachten zoals
buikpijn, hoofdpijn
– Werkverzuim of schoolweigering kan berusten op vermijdingsgedrag
secundair aan separatieangst, maar er kunnen ook andere oorzaken zijn.
– Bij kinderen en adolescenten minstens 4 weken aanwezig.
1.1.2. Diagnostische kenmerken
2) Gegeneraliseerde angststoornis (GAS):
• Piekeraars (malen), maken zich zorgen, vaak bestaat het idee dat iets catastrofaals
staat te gebeuren (catastroferen)
• Lichamelijk: rusteloos, snel vermoeid, spierspanning, slaapproblemen
• Concentratieproblemen en prikkelbaarheid
1.1.3. Diagnostische kenmerken
3) Specifieke fobie:
- Extreme angst voor een specifiek object, activiteit, situatie of persoon die
resulteert in vermijdingsgedrag
- Bij kinderen: huilen, driftbuien, verstijven en vastklampen
- Blootstelling roept vrijwel altijd angstreactie op
- Kinderleeftijd: het donker, dieren, bloed(prikken), hoogte, dokters, water.
Later: kleine ruimtes (claustrofobie), situaties waaruit wegvluchten
onmogelijk is.
1.1.4. Diagnostische kenmerken
, 4) Agorafobie:
Angst of vrees voor twee of meer van de volgende vijf situaties vanuit het idee dat men er moeilijk
weg geraakt of plaats moeilijk bereikbaar is mocht dit nodig zijn:
• (openbaar) vervoer
• Ruimte buiten (marktplein, brug, stadscentrum...)
• Ruimte binnen (supermarkt, theater, bioscoop...)
• Rij of menigte
• Alleen buitenshuis
Agorafobie kan gepaard gaan met paniekaanvallen.
1.1.5 en 6. Diagnostische kenmerken
5) Sociale-angststoornis = Sociale fobie= Extreme angst om bekritiseerd, geridiculiseerd of geplaagd
te worden
Bij kinderen spreekt men van een sociale fobie wanneer de angst ook in gezelschap van
leeftijdgenoten optreedt en niet enkel bij volwassenen
6) Selectief mutisme= Niet spreken in bepaalde situaties (bv. school) terwijl men in andere situaties
wel normaal spreekt (bv. thuis) gedurende tenminste één maand
1.1.7. Diagnostische kenmerken
7) Paniekstoornis= Recidiverende onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval wordt
beschreven als een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen
Paniekaanval gaat gepaard met:
- hartkloppingen
- transpireren
- duizeligheid
- afwijkende ademhaling (cfr. hyperventilatie)
- maag/darmklachten
- paresthesieën (paresthesie is een stoornis in de gevoelssensatie. Mensen met een
paresthesie ervaren dit als een onprettig prikkelend, tintelend of brandend gevoel.)
- derealisatie (een gevoel waarbij de vertrouwde omgeving als vreemd of onwerkelijk wordt
ervaren)/ depersonalisatie (zelfvervreemding, het gevoel niet meer samen te vallen met je
eigen lichaam of eigen gedachten)
- doemdenken (angst om gek te worden, om dood te gaan...)
1.1.7. Diagnostische kenmerken
7) Paniekstoornis
Tevens nadien:
- Angst dat paniekaanval zich herhaalt (=anticipatieangst)
- Angst dat men gek wordt of een ernstige lichamelijke aandoening heeft
- Maladaptatie bijvoorbeeld vermijding van lichamelijke inspanning
1.2. Comorbiditeit
• Andere angststoornis, vooral bij GAS
• Depressie:
- Comorbiditeit neemt toe met de leeftijd
- Genetische factoren voor beide stoornissen zijn vermoedelijk geassocieerd
1.3. Voorkomen
• Prevalentie is 10% bij jeugdigen: