In dit document wordt het hoofdstuk over 'Cel en Leven' samengevat. Hierin wordt duidelijk weergegeven wat cellen zijn, de organellen worden beschreven, de verschillende soorten transport door het celmembraan wordt wordt onderscheiden en uitgelegd. Daarnaast gaat het over DNA en RNA en ten slotte w...
Emergente eigenschap – een eigenschap die door samen te werken te zien is
Levenskenmerken:
Cellen: erfelijk materiaal, stofwisseling
Organisme: cellen, kan groeien, reageren op prikkels, voortplanting
Diabetes: probleem – oplossing:
Hypo – te weinig glucose – wat suiker eten
Hyper – te veel glucose – (gebruiken van insulinepen) transplantatie, stamcellen gebruiken (dit
creëert weefsel)
Celdifferentiatie: verschillende cellen met verschillende grootheden, vormen en functies. Ze maken
verschillende eiwitten
Verhouding oppervlakte/inhoud: beperkt de maximale grootte die cellen kunnen hebben.
Kleine cellen – een grote oppervlakte en een klein volume -> ze kunnen snel voldoende stoffen uit
hun omgeving opnemen en afstaan.
2.2 – cellen
Grondplasma – de waterige inhoud van de cel
Organellen – delen van een cel, elk met een eigen functie
Menselijke en dierlijke cellen zijn heterotroof
Transportblaasje – kleine blaasjes die eiwitten vervoeren (van organel naar organel of naar/van een
membraan)
Celmembraan – hetgeen wat om de cel heen zit (heeft poriën). Selecteert moleculen om in en uit de
cel te gaan. Zakje om de cel
Celkern – bevat DNA-moleculen met bouwinstructies om eiwitten te maken. Hoofdkantoor van de
cel
Ribosoom – ze koppelen aminozuren aan elkaar tot eiwitten. Ze liggen los in het grondplasma of ze
zijn gebonden aan het ER. (bestaan uit eiwitten en rRNA) Eiwit machine
Endoplasmatisch reticulum (ER) – (een netwerk van membranen) koraalrif
Ruw ER – met ribosomen, bewerkt en transporteert eiwitten gemaakt door de ribosomen.
Glad ER – zonder ribosomen, maakt vetachtige stoffen (fosfolipiden) en maakt giftige stoffen
onschadelijk.
Golgi-systeem – eiwitten uit vetachtige stoffen (van het ER) komen met transportblaasjes aan. Het
golgi-systeem bewerkt de stoffen, sorteert ze en verpakt ze in transportblaasjes. Het heeft enzymen.
(bestaat uit platte membraanzakken) Postkantoor
Mitochondrium – breken glucose (met O 2) en creëert energie (ATP). Glucose + O 2 -> ATP
(bestaan uit een buitenmembraan ene een geplooid binnenmembraan) powerplant
, Lysosoom –kunnen versleten organellen en opgenomen stoffen (vanuit het golgi-systeem) binnen de
cel afbreken. (blaasjes met verteringsenzymen) prullenbak/composthoop
Celskelet – geeft een cel stevigheid en vorm, (bestaat uit een netwerk van eiwitdraden)
kan organellen (zoals de centrosoom) verplaatsen langs deze draden.
Centrosoom – twee (loodrechte) buisjes van eiwitten, die helpen met de celdeling (trekdraden).
Centriolen – hieraan hechten de eiwitdraden die nodig zijn voor de splitsing van DNA-moleculen zich
bij een celdeling.
Celwand – geeft stevigheid en vorm (gemaakt van cellulose of lignine)
Vacuole – gevulde blaas, bevat opgeloste stoffen, geeft stevigheid
Plastiden:
Chloroplasten – groene plasticide , hierin vindt photosynthese plaats
Chromoplasten – oranje, rode of gele kleurstofkorrels in grondplasma
Amyloplasten – zetmeelkorrels zonder kleur
Autotroof – zelf brandstof kunnen produceren
Heterotroof – leven van organische, energierijke stoffen
Eukaryoot – heeft een celkern, hebben wel membraan-gebonden organellen – protisten, planten,
dieren, schimmels
Prokaryoot – hebben geen celkern, hebben geen membraan-gebonden organellen, zijn eencellig –
bacteriën, archaea
Bacteriën:
Plasmide – een cirkelvormig DNA-molecuul (bacteriën kunnen plasmiden uitwisselen wanneer ze
elkaar tegenkomen)
Kapsel – extra beschermingslaag om de celwand, tegen de afweerstoffen van mensen.
Flagellen – lange eiwitdraden waarmee ze kunnen bewegen
2.3 – celmembranen en transport
Een celmembraan scheid de vloeistoffen van hun omgeving en de weefselvloeistof
bestaat uit een dubbele laag vettige moleculen: fosfolipiden
De ‘staarten’ van fosfolipiden liggen naast elkaar en vormen een hydrofobe (bang van water) laag.
De ‘koppen’ vormen de binnen- en buitenzijde van het membraan. Dit is hydrofiel (houd van water).
Cholesterol – remt de fosfolipiden en stabiliseert het
celmembraan.
Wateroplosbare stoffen kunnen door de hydrofobe laag niet
passeren, dus moeten ze door poorten van eiwitmoleculen
in het membraan.
Diffusie – het transport door de membraan via selectief permeabel. Moleculen die zich zo
verplaatsen, dat de concentratie gelijk is. (Hoe hoger de temperatuur, des te sneller de verplaatsing.)
Kleine, ongeladen moleculen (O 2 en C O2) kunnen zonder problemen door de celmembraan.
Gefaciliteerd transport – transport via transporteiwitten (eiwitpoorten).
Actieve cel – meer O 2 buiten de cel dan in de cel. Er gaan dan meer O 2-moleculen in dan uit
de cel.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper LSterk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.