Samenvatting thema 1: Rol van de overheid in de economie:
doelstellingen en instrumenten van het economisch beleid
Wat is een gemengde economie?
België heeft een gemengde economie, er is naast privé actoren ook plaats voorzien voor de overheid.
Waarom MOET de overheid tussenkomen? We leren namelijk dat als ze dit niet doet, dat markten
dan evolueren naar pareto-efficiënte markten waarbij de welvaart eerlijk en efficiënt verdeeld wordt.
Het probleem is:
- Collectieve goederen goederen die niet tot stand komen bij een vrije markt
- Onvolledige informatie deze goederen verdwijnen van de markt doordat de beschikbare
informatie van de vrager verschilt van die van de aanbieder
- Onvolledige mededinging een markt die niet perfect voldoet aan mededinging (=niet
iedereen kan toedtreden tot de markt etc.), daar zal geen evenwicht tot stand komen.
Daarnaast ga je regelmatig ook met vraagoverschotten of aanbodoverschotten zitten omdat de prijs
zodanig snel verandert omdat hij reageert op alle onderliggende omstandigheden. De ene dag koop
je wortels voor 1 euro, de volgende dag aan 2 euro. Het is onmogelijk voor de producent om exact te
weten: hoeveel moet ik er exact verkopen opdat ik zonder overschotten zit?
Bij een gemengde economie wordt er op een georganiseerde wijze geproduceerd waarbij de
ondernemingen in principe vrij zijn om zoveel goederen als ze willen te verhandelen op de markt aan
de geldende prijzen. De overheid is de enige die het recht heeft om een wettelijk kader te creëren.
Invloed van de overheid meten
Je kan op twee manieren de invloeden meten van de overheid in de economie:
1) Het aandeel vd overheid in het BBP. BBP= bruto binnenlands product = marktwaarde van alle
eindproducten en diensten die binnen een vastgestelde periode in een land geproduceerd zijn.
Y= C+I+G+E-Z ( BBP= consumptie + private investeringen + overheidsuitgaven + export – import).
E-Z wordt ook weleens netto-handel genoemd. Het percentage van “G” binnen het BBP van een land
bepaald de inmenging van de overheid in de economie.
2) Het aantal overheidsjobs tov de totale tewerkstelling. Des te meer overheidsjobs er zijn, des te
groter de invloed vd overheid. Hierbij moet je wel opletten, dat als er op regionaal niveau 5000 jobs
erbij komen (overheidjobs) en op nationaal niveau verdwijnen er 10 000, dat er dan sprake is van een
mindere inmenging van de overheid, maar dat jij dit anders kan ervaren. We spreken van een
verandering van de onderlinge krachtsverhouding tussen de overheden.
Culturele verschillen overheidstoetreding
Algemeen is het aandeel van de overheid in de economie gestegen in westerse landen. Daarnaast
heeft de overheid altijd een grotere rol in Europa dan in de VS. De reden is dat de culturen verschillen
qua visie van de rol van de overheid als herverdeler en verstrekker van publieke goederen. In de VS
wordt een socialist aanzien als een loser. Het is niet te wijten specifiek aan één element dat er meer
of minder overheidsinspraak is, het zijn alle factoren samen van de samenleving die dit bepalen
(gezondheidszorg, politie, ...).
Economisch beleid
,Economisch beleid in ruime zin= economisch aspect van alle vormen van overheidsoptreden (ook
ruimtelijke ordening, onderwijsbeleid, ...).
Economisch beleid in enge zin= geheel van maatregelen die door een beleidsvoerder wordt genomen
teneinde bepaalde doelstellingen op het domein van allocatie, ordening, stabilisatie en verdeling te
realiseren.
Er zijn vele definities, maar elke definitie verwijst steeds naar doelstellingen en instrumenten.
Overheden stellen een doel/ideaal op en gaan dan proberen deze op de meest efficiënte wijze te
behalen omdat ook de overheid te kampen heeft met schaarsheid van middelen.
Doelmatigheid= tegen een zo laag mogelijke kostprijs/zo efficiënt mogelijk een doel bereiken.
Doeltreffendheid= effectiviteit, heeft het beleid een invloed gehad?
Doelbereiking= behaal je het vooropgestelde doel?
Door politici wordt vaak misbruik gemaakt van de begrippen doelmatigheid en doeltreffendheid. Stel:
Momenteel is de werkloosheid 9%, het doel is om deze terug te dringen tot 5%. Indien je geen
beslissingen zou nemen, dan zou de werkloosheid automatisch gedaald zijn tot 7% door een
bepaalde trend in de samenleving. Op het einde van de legislatuur is de werkloosheid 6%.
Er is geen sprake van doelbereiking (doel was 5% en het is tot 6% gegaan). Het beleid was
weldegelijk effectief (indien men niets had ondernomen, dan zou de werkloosheid 7%
geweest zijn ipv 6%) en de doelmatigheid kunnen we moeilijk achterhalen.
Politici zijn er heel happig op om dalingen toe te schrijven naar hun beleid terwijl de trend sowieso
zou plaatsgevonden hebben, ook als zij niets zouden gedaan hebben!
Verantwoordelijk voor het economisch beleid:
- Overheid (bestaande uit politieke overheden (=volksvertegenwoordigers), administraties,
supranationele overheden (=Europa) en de centrale bank). Elke actor heeft in ontwikkelde
landen een omlijnd takenpakket, bij minder ontwikkelde landen is vaak veel minder duidelijk
wie wat hoort te doen.
- Kiezers zijn mede verantwoordelijk aangezien zij moeten gaan stemmen. Er zijn echter
enkele remmende elementen: kiesdrempels (=minstens 5% hebben vooraleer je iets te
zeggen hebt), het feit dat niet iedereen zijn kiesprogramma uitvoert (=via coalities etc.) en
vaak zijn de programma’s nogal vaag.
- Parlement heeft een controlerende functie waarbij het wetten kan voorstellen en
goedkeuren. Soms hebben ze ook een indirecte invloed via debatten die op televisie komen,
deze kunnen zowel de kiezers als partijen beïnvloeden.
- Belangengroepen zijn een groep van personen met een gemeenschappelijk belang (bv.
Vakbon). Er wordt vaak beweert dat deze organisaties linken hebben met politieke partijen.
Ze kunnen via persberichten de kiezers beïnvloeden. Daarnaast heb je altijd groepen die hun
advies uiten bij bepaalde soort beslissingen. Bv. bij sociaaleconomische beslissingen gaat de
SERV altijd advies geven. Dit worden lobby’s genoemd! Corporatisme= systeem waarbij
economische en politieke macht onder verschillende functionele belangengroepen wordt
verdeeld. Een lobby kan enkel tot stand komen indien je een kleine groep hebt met een
duidelijk gemeenschappelijk belang. De kans is kleiner als je een grote groep hebt met grote
verscheidenheid van belangen. Hun invloed wordt echter nog steeds bepaald door de mate
waarin de belganen van de partijen parallel lopen met die van de overheid, en de kosten van
hun voorstel. In Europa moeten lobby’s zichzelf zelfs inschrijven, zodat hun grip hierop
vergroot.
, - Buitenlandse instellingen hebben niet in elk land evenveel inmenging. Des te meer financiële
of sociaaleconomische problemen, des te meer buitenlandse instellingen zich zullen mengen.
Elke instelling heeft ook weer zijn domeinen waarin het veel kennis en slagkracht heeft. bv.
IMF heeft vlijmscherpe macro-economische analyses. Ze hebben een restrictieve invloed= ze
kunnen enkel de autonomie van landen beperken.
Het is NIET alleen de overheid (=centrale bank, administraties, verkozen vertegenwoordigers, ...) die
verantwoordelijkheid heeft in het economisch beleid. In ontwikkelde landen is er een duidelijke
taakverdeling tussen al deze acoren (bv. monetair beleid is de taak van de banken), in andere landen
zijn hun rollen vaak niet omschreven en voeren ze allerhande taken van elkaar uit.
Doelstellingen van economisch beleid
Doel van de overheid= zo groot mogelijke maatschappelijke welvaart.
Algemeen heeft de overheid drie taken waarmee het die welvaart zo hoog mogelijk wilt krijgen:
Stabilisatiefunctie= ervoor zorgen dat de economie gelijkmatig groeit.
1) Nastreven van selectieve economische groei. De groei is afgestemd op de mogelijkheden van een
land. Men kijkt erop toe dat de economie niet te traag/snel groeit en het moet duurzaam zijn (=goed
voor zowel deze als volgende generatie) (via BBP). Er is veel kritiek op het feit dat dit gemeten wordt
via het BBP, waarin verschillende activiteiten zoals zwartwerk niet in worden opgenomen. Daarnaast
betekent een hoger BBP niet persé dat mensen gelukkiger zijn waardoor de OESO Better Life Index
intrede deed alhoewel ook deze niet vrij van kritiek is. Deze worden namelijk samengesteld uit zeer
veel indicatoren (levensverwachting, stresstoestand, ...) waardoor het moeilijker wordt voor de
overheid om specifiek in te grijpen. Wanneer de stresstoestand toeneemt, maar de geproduceerde
heoveelheid neemt ook toe, dan valt dit niet op. Daarnaast moet het BBP altijd aangepast worden
aan de munt en is het een stroomvariabele die niets zegt over de voorraadvariabele (= het vermogen
van een land).
2) Optimale benutting van productiefactoren (arbeid, kapitaal, land) (via werkloosheidspercentage).
In Europa streeft men naar een zo groot mogelijke arbeidsparticipatie. De overheid gaat actief op
zoek naar mogelijkheden om mensen die niet inzetbaar zijn in de economie alsnog in te zetten
(beschutte werkplaats bv.).
3) Stabiel prijsniveau. Te hoge inflatie of deflatie hebben zware gevolgen.
4) Evenwicht op betalingsbalans. Het tekort of overschot mag niet te zwaar zijn.
Herverdelingsfunctie= aanpassing van verdelingen van de door burgers verdiende inkomsten.
Men is het er niet over eens of herverdeling de economische groei al dan niet stimuleert.
Allocatiefunctie= verdelen van de schaarse middelen over de economie.
Bevredigende samenstelling van het nationaal product. Er moet een goede verhouding zijn tussen
private en publieke goederen.
Welke overheidsdoelstelling het allerbelangrijkst is, dat wijzigt doorheen de tijd en plaats. Net na
WO2 was volledige tewerkstelling belangrijker dan nu. Het hangt af van regering tot regering hoe
relevant elk onderwerp is.
Er zijn dus doelstellingen, maar om te weten of deze behaald worden moet men benchmark doen
adhv kengetallen. Een stabiel prijsniveau wordt gemeten adhv de consumptieprijsindex die 2% of
meer moet zijn. Selectieve economische groei wordt gemeten via het BBP. De optimale benutting van
beschikbare productiefactoren via werkloosheidspercentage, het streefdoel is hier natuurlijke
werkloosheidsgraad bereiken. Het evenwicht op de betalingsbalans wordt gemeten via het saldo op
de handelsbalans, hier streeft men naar geen ernstige overschotten of tekorten. Rechtvaardige
verdeling van inkomens en vermogens meet men via een indicator van beschikbaar inkomen of
vermogen. De bevredigende samenstelling van de nationale productie meet men adhv het aandeel
van de overheidsproductie in het BBP.
, Kritiek op kengetallen het BBP is te beperkt omdat zwartwerk er niet mee in opgenomen wordt en
het is een must dat het reële BBP wordt gekozen zodat de appreciatie of depreciatie van een munt
geen invloed uitoefent. Daarnaast komt een hoog BBP niet persé overeen met gelukkig zijn. Hiervoor
is de OESO Better Life Index meer geschikt. Hier is ook alweer kritiek op omdat dit wordt berekend
via zoveel indicatoren dat het niet meer bruikbaar zou zijn (als het ene stijgt, en het andere daalt dan
lijkt het alsof er niets verandert is terwijl dit totaal niet het geval is). Ten slotte is het BBP een
stroomvariabele, het zegt niets over de voorraadvariabele (=wat is het vermogen van een land?).
De ginicoëfficiënt speelt vaak mee in de keuze voor een bepaald regime. Trump zal vaker gekozen
worden wanneer er ongelijkheid is (men wilt veranderingen).
Voor overheden is het niet makkelijk om alle doelstellingen te behalen. Er is namelijk sprake van
trade-offs= dilemma’s tussen doelstellingen. Er bestaan negatieve verbanden tussen doelstellingen
die weergegeven worden op de Phillips curve. De werkloosheid terugdringen gebeurd via expansief
beleid, maar dan gaat de druk op lonen en prijzen wel toenemen (vrees voor hoge inflatie) (1). Een
sterke economische groei kan de betalingsbalans uit evenwicht brengen aangezien
overheidsinvesteringen tot meer invoer leiden(2). Tussen economische groei en milieu (3) en tussen
tewerkstelling en huiseigenaarschap (4) wat de Oswalhypothese genoemd wordt en tussen groei en
rechtvaardige inkomensverdeling (5) dat bewezen wordt met de Kuznetscurve. Deze afruilen of
trade-offs zijn aanwezig op korte termijn, maar op lange termijn zouden ze wel verdwijnen.
Kuznetscurve zodra dat je een bepaalde grens van welvaart overschrijdt (deze grens is overal
anders), dan zal toenemende welvaart gepaard gaan met minder ongelijkheid. Vooraleer dit niveau
bereikt wordt zal een toename juist gepaard gaan met meer ongelijkheid. Dit brengt enkele
moeilijkheden met zich mee. Arme landen kunnen dus slechts uitgroeien tot een sterk land door de
ongelijkheid te laten toenemen, ze moeten dus eerst hun inwoners laten arm worden (een deel vd
inwoners). Milanovic spreekt over kuznets waves of kuznetsgolven nationale ongelijkheid neemt
voortdurend toe om dan weer af te nemen. Dit gebeurt onder invloed van economische, politieke en
sociale krachten die positief of negatief inwerken.
Die bogen oneindig herhalen en das kuznetsgolven.
Naast dilemma’s zijn er ook positieve verbanden tussen doelstellingen. Des te kleiner de
inkomensongelijkheid, des te lager de gezondheids- en sociale problemen. Ook hebben landen met
een lage inkomensongelijkheid minder kinderarmoede.
Het feit dat de doelstellingen allemaal aan elkaar vastgehecht zijn (negatieve of positieve zin) maakt
het moeilijk om het economisch beleid te beoordelen. Vaak gebeurd de beoordeling via een
diamantvoorstelling waarbij de doelstellingen zelf kunnen ingevuld worden. Dit maakt het mogelijk
om twee landen te vergelijken, maar ook de evolutie binnen een land wordt zichtbaar.