Evolutie = het geleidelijk veranderen v/e organisme i/d loop v/d tijd
Argumenten evolutietheorie onderzoeksdomeinen:
Paleontologie = wetenschap die fossielen bestudeert.
Fossielen zitten in zuurstofloze en koude omgevingen.
Kalk fossieleerd gemakkelijk.
De ouderdom v/d geologische laag (aardlaag) waarin het fossiel lag, bepaalt hoe oud het is.
Fossiele overgangsvormen = fossiele overblijfselen van organismen die kenmerken vertonen v/e
vroegere voorouder maar ook nieuwe kenmerken hebben van deze soort.
Genoeg fossiele overgangsvormen reconstructie/evolutiereeks
Anatomie = de studie v/d structuur, functie en ontwikkeling van cellen, weefsels en organen van
organismen.
Analoge organen = organen met dezelfde functie, maar die ontstaan zijn uit een ander bouwplan
Homologe organen = ontstaan uit hetzelfde bouwplan maar niet altijd dezelfde functie
Embryologie = wetenschap die de embryonale ontwikkeling van verschillende organismen
bestudeert.
Biochemie = wetenschap die biomoleculen en chemische processen in levende wezens bestudeert.
Biogeografie = wetenschap die de verspreiding van organismen bestudeert.
HOOFDSTUK 2: VERKLARINGEN VOOR EVOLUTIE
Creationisme = letterlijk aannemen van heilige schriften en geen ruimte laten voor interpretatie.
Lamarck juist || het al of niet gebruiken v/e bepaald kenmerk, zorgt ervoor dat het verder
ontwikkeld / verloren raakt
fout || het aangepast kenmerk is overerfbaar
Darwin toevallige varianten hadden meer overlevingskansen dus ook meer voorplanten
natuurlijk selectie = na vele generaties zullen de succesvolle varianten v/d soort
overheersen en de anderen zullen uitsterven
Evolutie p.107-127 HELENA VAN ROMPAEY Pagina