THEORETISCHE UITGANGSPUNTEN (les 1)
Zie INHOUDSTABEL p3-4: vaak in examenvraag
Functionalistische benadering (‘hoe werkt literatuur in een bepaalde periode?’) en geen
essentialistische benadering (‘wat is literatuur?’)
De interne dynamiek van de literatuur
Het proces van canonisering en marginalisering
Enerzijds: de canon
Stromingen/teksten of teksttypes/auteurs die beschouwd worden als belangrijke en
richtinggevende modellen (klassiek, prestigieus, na te volgen…): zijn ‘hoogtepunten van
literatuur in een bepaalde periode.
‘goede’ literatuur
Anderzijds: de marges van de literatuur
Teksten en genres die als verwaarloosbaar of schandelijk gezien worden. Ze worden
miskend, bekritiseerd of verzwegen.
‘minderwaardige’ literatuur of ‘niet-literair’ (maar wel nog literatuur, er zijn ook teksttypes of
culturele producten, auteurs ofzo die niet eens tot literatuur gerekend worden)
(Bv. chicklit)
‘Goede’ of ‘slechte’ literatuur bestaat niet (niet aan ons, wij gaan bestuderen door geschiedenis))
Afhankelijk van opvattingen over literatuur in een bepaalde periode/context (is afhankelijk
van poëtica’s/literatuuropvattingen in bepaalde context of periode)
Afhankelijk van processen van canonisering en marginalisering
Canonisering: dynamisch proces, terechtkomen in de canon. Teksten treden op
voorgrond en verwerven (ideaal gezien) een klassieke status. (wij spreken van
canonisering ipv canon: statisch).
Bv. in Verlichting: proza van marginaal (zelfs niet-literair) naar literair.
Marginalisering: de canon verlaten om in marges terecht te komen. Vroeger
belangrijk geachte teksten en praktijken verliezen prestige en worden gaandeweg
onopvallend en ‘marginaal’.
Een proces (niet stabiel)
Veranderlijk/onzeker, zelfs binnen een bepaalde periode (bv discussies tussen tijdgenoten)
Veranderlijk door de tijd heen
Bv. van Shakespeare: pas in 19De eeuw in aandacht gekomen (is dus veranderlijk!)
Er is spanning tussen canonisering en marginalisering
De spanning tussen innovatie en traditie
Oudere letterkunde (tot ong 19de eeuw): imitatio en aemulatio
Nabootsen van + variëren op een prestigieuze traditie
Literatuur als ambacht met regels (poeta faber: makende dichter, zoals ambachtsman,
verzint/bedenkt die niet): literatuur was ‘leerbaar’ (genootschappen en retorische
handboeken), individuele persoonlijkheid van schrijver < algemene principes.
Pas binnen algemene contouren is persoonlijke creativiteit mogelijk.
Periode die wij gaan bestuderen is belangrijke overgangsperiode met idee van vernieuwing.
Moderne letterkunde: innovatie
19de eeuw: romantiek en beweging van de Tachtigers (zie later). Ook al vroeger dan
romantiek (vroegromantiek): vernieuwingsbeweging die breekt met im&aemulatio.
, Nieuwe visie op literatuur: ideaal van vernieuwing (ipv traditie en continuïteit). Van schrijvers
wordt verwacht dat ze breken met traditie en subjectiviteit wordt van belang.
Model van individuele, onevenaarbare kunstenaar (poeta vates). Stijl en thematiek van
schrijver moet vooral ‘uniek’ en ‘onherhaalbaar’ zijn, nadruk op originaliteit.
Ontwikkeling van traditie naar innovatie is een proces van autonomisering (zie later)
Maar is een complexere realiteit dan dit!
Visie op literatuur als innovatie heeft bovenhand (avant-garde in interbellum: meest extr)
Maar traditionele tegenbeweging blijft bestaan, soms sterk tegenover elkaar
Soms ook eerder naast en onafhankelijk van elkaar, zo richtten vernieuwers zich
hoofdzakelijk tegen eerdere vernieuwers ipv tegen traditie.
2 gedichten uit begin van periode (1780) en een van einde periode (1930): traditie vs innovatie
De volmaakte man – de Lannoy (1780)
‘wars van slecht gewin’: zonder slecht gewin, niet op slechte manier
‘wufte of dartele zeden’: frivool, erotisch (losse zeden). Ik-figuur zoekt niet zo’n man.
‘Bacchus’ vocht’: alcohol/wijn
Boodschap/inhoud van gedicht:
Komisch/ironisch gedicht, vrouw geeft beeld van ideale man. Dat ideaalbeeld blijkt niet te
bestaan
(18de eeuw: veel vrouwen die schreven, de Lannoy is een van de protofeministen die belang
van vrouw verdedigt, zie ook volgende les)
Spanning traditie vs innovatie:
Lijkt klassiek, traditioneel qua vorm: is een sonnet (octaaf en sextet): prestigieuze,
overgeleverde vorm. Ook metrum en rijmschema.
voldoet aan regels van klassieke dichtkunst (ook al is het 18 de eeuw, toch traditie)
Toch innovatief op bep vlak: vrouw is zelfbewust als auteur, ridiculiseert de man (dat is
innovatief). Vrij feministische boodschap (maar 18 De eeuw dus niet feminisme zoals nu).
Vera Janacopoulos – Engelman (1930)
‘Elyssium’: in klassieke oudheid: deel van onderwereld waar goed mensen terechtkomen,
soort van paradijs.
Veel metaforen in gedicht (bv. ‘uw schedelveld is koeler maan’: kan veel betekenen; schedel
als veld, wit als maan?)
‘Ambrosia’: verzonnen naam, doet denken aan ambrozijn: drank die goden dronken in
klassieke mythologie om onsterfelijk te zijn. Iemand met veel gaven wordt aangesproken.
Inhoud gedicht:
Ambrosia wordt fysiek beschreven, een ode aan een of ander fictieve vrouw (zie later)
Spanning traditie vs innovatie:
Vernieuwend want vreemde metaforen (open hoe te interpreteren <-> de Lannoy: kunnen
we samenvatten en weten beter waarover het gaat.
Ook klassieke verwijzingen naar mythologie, rijmt ook klassieke aspecten in gedicht.
Ode aan vrouw + muze: oude traditie (al bij Sappho, klassiek)
Zowel vernieuwing als traditie: traditioneel op thematisch vlak (ode aan vrouw) en formeel
vernieuwend (regels van rijm en metrum, beeldspraken (wel complexer zijn dan traditioneel)
Het belang van literatuuropvattingen of poëtica’s
Poëtica (visie op literatuur)
=denkbeelden over de aard en de functie van literatuur en over de manier waarop die het
best gerealiseerd kunnen worden:
Wat is literatuur? (aard)
, Wat moet literatuur doen, wat is haar taak? (functie, bv rol in samenleving)
Hoe ziet een literaire tekst eruit? (hoe zit tekst in elkaar, welke technieken enz)
Is voor een stuk individueel (verschillend voor elk mens wat literatuur is en wat ze leven),
maar ook collectief (consensus, visies/concepten die iedereen met elkaar deelt)
Literatuuropvattingen: geheel van uitspraken dat bepaalt hoe over literatuur gesproken
wordt. Literaire praktijken vormen daar de realisatie van.
Een literatuuropvatting bevat uitspraken over 3 niveaus van spreken over literatuur:
Uitspraken over de ‘aard’, het ‘wezen’ van (geslaagde) literatuur.
Uitspraken over de ‘functie’ van literatuur (louter ontspannend, informatief, getrouw
beeld van werklelijkheid?)
Uitspraken over ‘strategieën’: concrete middelen waarmee de literatuur die
algemene doelstellingen ivm aard en functie optimaal probeert te realiseren.
Niet natuurlijk/evident, maar normatief:
Ook al delen we min of meer zelfde opvattingen: is geen natuurlijk gegeven (‘goede’
literatuur bestaat niet, is constructie van de mens)
Poëtica is altijd normatief (en persoonlijk), bv. het gedicht IS een sterk gedicht (maar
eigenlijk ‘ik vind’)
Types poëticale uitspraken:
Enerzijds: interne vs externe uitspraken
Interne uitspraken: geformuleerd in de tekst zelf (bv uitspraken van verteller over het
schrijven of aansprekingen van de lezer, uitspraken van personage over lezen…) =
metapoëticale of metaliteraire uitspraken.
Externe uitspraken: uitspraken buiten het literaire werk (bv. in manifesten, interviews,
essays, via paratekst (voorwoorden, motto’s, ondertitels, flapteksten)) zijn doorgaans
rechtstreekser en duidelijker dan interne uitspraken.
Anderzijds: expliciete vs impliciete uitspraken (is gradueel)
Expliciete uitspraken: letterlijke, principiële oordelen over literatuur. Op een heldere en
eenduidige manier: makkelijkst te analyseren, maar ook vrij algemeen (tenzij ze gaan over
concrete vb’en).
Impliciete uitspraken: normatief, indirect en gebaseerd op onuitgesproken (impliciete)
vooraannames. (bv. ‘het is een sterk gedicht door zijn muzikaliteit’: vooraanname van die
persoon is dat muzikaliteit belangrijk is). (bv uitspraken over lengte van een roman of gebruik
van beeldspraak kunnen iets tonen van specifieke verwachten ivm genre of stroming)
4 categorieën van uitspraken: expliciet-extern, expliciet-intern, impliciet-extern en impliciet-intern
Voorbeeld gedicht van Engelman: gedicht vertelt iets over poëzie, bevat interne poëticale uitspraken.
‘Klankgazelle’, titel (=sopraan uit begin 20 ste eeuw) en gedicht wordt cantilene genoemd (zangvorm).
Gedicht wordt als soort lied voorgesteld.
Literaire instituties
=de literaire infrastructuur (organisatie) van literatuur
Omvat pool van de productie van literatuur (genootschappen, uitgeverijen, literaire
wedstrijden, auteursverenigingen, bloemlezingen en manifesten…)
Ook pool van de receptie van literatuur (literaire kritiek, literaire events, onderwijs,
recensies, leesclubs…) waar een tekst verschijnt, wordt besproken: zegt veel over hoe een
tekst geacht wordt te functioneren
Instituties hangen samen met poëtica (literaire instituties hebben eigen visie op literatuur),
die poëtica bepaalt de manier waarop zij literatuur produceren of beoordelen. (bv
schooleditie of uitgave voor boekenclub wijst op publieksgerichtheid, terwijl bibliofiele
uitgave beklemtoont andere functies en bedoelingen: duurder dus ander publiek)
, De externe dynamiek: literatuur in een ruimere maatschappelijke en culturele context
Spanning tussen autonomie en heteronomie
Literaire autonomie: literatuur op zich, met eigen doel: kunst om de kunst; de literaire tekst trekt de
aandacht naar zichzelf (de tekst, de taal, vorm…)
Vs
Literaire heteronomie: kunst met een maatschappelijke (politieke, religieuze, morele…) functie; de
geëngageerde kunst
Moderne literatuur: groeiend besef van eigen identiteit. Vooral sinds de Tachtigers sprake
van een autonome literatuur (en de avant-garde: zie later). Avant-garde (begin 20 Ste eeuw):
zoektocht naar antimimetische literatuur (literatuur is geen kopie van werkelijkheid, maar
creëert eigen fictionele universum) en naar eigen literaire taal (<-> gewone omgangstaal).
Autonomie wordt vanaf dan voor sommige groepen en auteurs onvoorwaardelijk, maar
tegelijk ook telkens vraag naar bredere maatschappelijke relevantie van literatuur.
Pogingen om literatuur (opnieuw) rol te laten spelen in engagement komen regelmatig voor:
bv WOI, fascisme, WOII
Proces van autonomisering: literatuur streeft ernaar om autonoom domein te worden,
zelfstandige kunstvorm te worden. complex, want kunst is zelden volledig autonoom, vaak
met heteronome functie.
Elke vorm van literatuur komt tot stand in ruimere context, is een vorm van communicatie en
gebaseerd op taal. Vorm niet los te denken van betekenis en betekenis nooit helemaal van
relatie tot werkelijkheid.
Belang van internationale literatuur, nationalistisch uitgangspunt vroeger: eigenheid en
superioriteit van eigen literatuur werd overschat.
Spanning tussen heteronomie en autonomie toepassen op de 2 teksten van eerder:
De volmaakte man – de Lannoy (1780)
Langs ene kant maatschappelijke boodschap (de ideale man bestaat niet ≈ feminisme):
heteronomie
Langs andere kant: het is een gedicht (sonnet), en als ze enkel boodschap wou overbrengen
kon ze evengoed krantenartikel gebruiken. Dus autonomie is cruciaal om boodschap over te
brengen.
Vera Janacopoulos – Engelman (1930)
Streeft naar zo autonoom mogelijk gedicht, streeft vooral naar klank (is een cantilene; zang),
wil muzikaal zijn. Streven naar autonomie bereikt hoogtepunt.
Maar ook heteronome dimensie: statement over identiteit van poëzie, is een poëticaal
gedicht (gedicht dat over zichzelf gaat), boodschap over de poëzie zelf.
Heteronomie is wel ondergeschikt aan autonome dimensie.
(of we het als heteronoom/autonoom zien hangt af van interpretatie en evolueert doorheen de.
tekst, maar op examen: interpreteren zoals in les gezien)