Voedselopname
Stofwisseling
Voortplanting
Reactie op omgeving
Groei en ontwikkeling
Erfelijkheid
H1: de bouwstenen en celcyclus
De bouwstenen worden verdeeld in 4 groepen moleculen:
1.1. Koolhydraten
1.2. Lipiden
1.3. Eiwitten
1.4. Nucleïnezuren: DNA en RNA
Als men het lichaam volledig zou ontleden zal men terugkomen op deze verschillende bouwstenen.
Een cel bestaat uit deze 4 bouwstenen. Deze cellen worden weefsels wat uiteindelijk ons lichaam
wordt.
1.1. Koolhydraten:
Of sachariden of suiker (alles wat eindigt op ‘ose’)
Dit is vooral onze brandstof, wanneer men bijvoorbeeld moet fietsen van punt A naar punt B heb je
hiervoor energie nodig. Men kan dan best koolhydraten eten zodat men deze kan gebruiken voor de
fietstocht. Koolhydraten zijn brandstoffen, zij gaan energie produceren. Wanneer men te veel
koolhydraten opneemt zal men deze omzetten in eiwitten of vetten en deze opslaan.
Er zijn verschillende soorten koolhydraten namelijk:
Monosachariden: enkelvoudige suikers
Disachariden: keten van twee suikers die verbonden zijn
Polysachariden: keten van verschillende suikers (bv: glycogeen of zetmeel)
Wanneer men een boterham eet met veel koolhydraten maar niet beweegt zal de lever de suikers
aan elkaar hangen en dit opslaan als de vorm van glycogeen.
1
,1.2. Lipiden
OF vetten, dit wordt gebruikt als isolatielaag onder onze huid. Als men te weinig vetten hebt
functioneert ons lichaam niet meer, bepaalde functies zullen uitvallen en het systeem zal blokkeren.
Bijvoorbeeld: een persoon met anorexia heeft een zeer laag vetgehalte waardoor men geen
maandstonden meer zal krijgen. Dit komt omdat er te weinig vetten zijn die het lichaam kunnen
laten functioneren.
Kinderen hebben veel vetten nodig om GOED te kunnen ontwikkelen
Ook gebruiken we vetten om af te breken, wanneer onze koolhydraten op zijn stappen we over naar
een vetverbranding waarbij er veel meer energie vrijkomt.
Er zijn 2 soorten vetten:
Verzadigde vetten: ketens die volhangen met chemische stenen (= dierlijke vetten)
Onverzadigde vetten: de keten is niet volledig vol, er zitten lege stukjes tussen waardoor
men gemakkelijker vet kan afbreken. (= plantaardige vetten)
Wanneer we een cel analyseren zien we de vetten terugkomen in de celwand.
1.3. Eiwitten
OF proteïnen, dit is de basis van de genetica omdat in ons DNA geschreven staat welke eiwitten er
gemaakt moeten worden. Heel ons lichaam zit vol met eiwitten en heeft enorm veel verschillende
functies.
Enkele voorbeelden:
Plasma eiwitten: eiwitten die in ons bloed zitten. Immunoglobuline, stollingsfactoren,
Receptoreiwitten: bv: op onze ogen zitten eiwitten die ervoor zorgen dat we kunnen zien
Hormonen: insuline
Enzymen: amylase en pepsine
….........
Een eiwit bestaat uit aminozuren, er zijn 20 verschillende aminozuren. Deze aminozuren worden aan
elkaar geplakt wat een eiwit zal vormen.
Een keten met verschillende aminozuren noemen we een polipeptideketen.
Een aminozuur die zich met een aminozuur zal verbinden noemen we een peptidebinding.
De verschillende aminozuren zullen zich opvouwen in een drie dimensionele structuur, deze
structuur maakt dat een eiwit zijn functie kan uitvoeren. Men krijgt door deze structuur een enorme
variatie aan eiwitten.
2
,Men heeft essentiële versus niet essentiële eiwitten:
Essentiële aminozuren zijn aminozuren die wij moeten opnemen uit voeding
Niet essentiële aminozuren kunnen wij zelf creëren.
3
, Les 1, deel 2: Nucleïnezuren
DNA (deoxyribo nucleïne acid)
RNA (ribo nucleïne acid)
Het DNA is een molecule dat de erfelijke informatie bevat, deze informatie maken wie dat we
biologisch zijn. Het DNA is de informatie voor alle activiteiten in onze cellen. Een stuk informatie
bevat de info voor een specifiek kenmerk of een gen. Bv de kleur van uw ogen.
Het DNA zet de informatie om naar eiwitten. De DNA -code wordt omgezet naar RNA, dit is een
verkorte versie van het DNA. Het RNA is nodig om 1 specifiek eiwit te maken.
De bouw van de nucleïnezuren gaat als volgt:
Nucleïnezuren zijn opgebouwd uit een nucleotide, al de nucleotiden die aan elkaar geplakt worden
zorgen ervoor dat je een polynucleotiden krijgt. Dit is een aaneenkoppeling van nucleotiden die een
nucleïnezuur vormen. De bouw van nucleïnezuren zijn polynucleotiden
Een nucleotide bestaat uit 3 chemische groepen:
Fosfaatgroep
Suiker
Stikstofbase
Deze 3 groepen koppelen zich aan elkaar, deze koppeling noemt men een nucleotide.
De fosfaatgroep bindt zich aan een suiker en de suiker verbindt zich aan de base.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Hanaee. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,39. Je zit daarna nergens aan vast.