Depression
*Cognitieve en levensstress benaderingen van depressie
Depressieve mensen focussen op negatieve aspecten van zichzelf, de wereld en de toekomst. Dit is
meestal overdreven of verkeerd gepercipieerd. Toch is dit niet alleen een symptoom van depressie,
het zorgt er ook voor dat je meer kans hebt op depressie. We gaan nu verder kijken naar cognitieve
oorzaken van depressie. Vaak is de oorzaak van depressie een negatieve levensgebeurtenis.
We bekijken eerst cognitieve en informatiewerwerkingsmodellen van depressie. Hier is vooral het
model van Beck bekend. Hij vond het negatieve denken van de patiënten cruciaal, ze doen aan
zelfkritiek en schuld, overdrijven hun ongeluk en geloven hopeloos te zijn. Zo?n gedachten zijn
uiterst dysfunctioneel. Beck schuift elementen als de cognitieve triade, verkeerde
informatieverwerking en negatieve zelfschema?s naar voor. De cognitieve triade gaat over negatieve
verwachtingen, interpretaties, percepties en herinneringen over het zelf, de wereld en de toekomst.
Ze gaan vaak negatieve zaken generaliseren en positieve zaken minimaliseren (dit duidt dus op die
negatieve informatieverwerking). Dit gebeurd niet bewust, maar eerder spontaan en automatisch.
Ook zelfschema?s zijn cruciaal: zij zijn een soort van mentale filter, ze selecteren en interpreteren.
Schema?s zijn zoiezo belangrijk in het menselijk leven. Een zelf-schema gaat over opvattingen over
het zelf, en deze zijn bij depressie steeds negatief (of eventueel een mix tussen positief en negatief).
Bepaalde situaties kunnen bepaalde schema?s oproepen. Bv slecht examen => negatief zelfschema
=> nieuw examen komt eraan => ?het zal waarschijnlijk weer niet lukken?. We kunnen een
onderscheid maken tussen een sociotrope en een autonome persoonlijkheidsstijl => respectievelijk
zelfwaarde opbouwen via anderen/zichzelf.
Naast Beck zijn er nog verschillende varianten gekomen, wij bespreken er 3, namelijk de
hopeloosheidsmodellen, de probleemoplossing/zelffocus/ruminatiemodellen en het belang van
zelfconcept. We bespreken eerst de hulpeloosheidsmodellen, waarbij de belangrijkste naam
Seligman is. Onderzoek hier komt vooral uit de leerpsychologie: bij aversieve condities zal men
proberen te ontsnappen, maar als dit niet kan doe je dit uiteraard niet. Maar als je na een aantal
trials wél weer de kans krijgt om te ontsnappen zal je vaak zien dat er toch niet ontsnapt wordt => dit
is het principe van aangeleerde hulpeloosheid. Later werd ook het attributiemodel ontwikkeld: de
meeste mensen schrijven negatieve zaken toe aan de buitenwereld en positieve zaken aan zichzelf.
De positieve zaken zullen ook meer benoemd worden als stabiel en algemeen. Wat kunnen we
verstaan onder hulpeloosheid? Negatieve gebeurtenissen worden negatief geïnterpreteerd MAAR
ook stabiel en globaal. Nu gaan we verder met de 2e soort modellen. Probleemoplossing heeft een
sterk verband met depressie, in die zin dat personen met minder goede probleemoplossing ook
minder goed gaan reageren op stressvolle gebeurtenissen (men kan minder goed problemen
definiëren en alternatieve oplossingen genereren). Hoe zit het met zelffocus? Dit zorgt voor meer
negatief affect en zelfkritiek, men kijkt meer naar negatieve gevolgen van ongewilde gebeurtenissen
én het kan interfereren met het sociaal en adaptief functioneren. De ruminatieve component kan
een antwoord bieden op het verschil in geslacht bij depressie. Ruminatie is een typisch passieve stijl
om te reageren op negatieve gevoelens en bovendien heeft het geen enkel nut. Het zorgt wél voor
toenemend negatief affect, verminderde probleemoplossing, men gaat meer selectief kijken naar
negatieve interpretaties en het zorgt voor verminderde motivatie om actie te ondernemen. Ook
mensen met een normale stemming doen aan ruminatie, maar dit heeft dan geen verder effect op
hun gemoed en cognitie. Er zijn ook subtypes van ruminatie, waarvan enkel de abstracte,
evaluatieve, zelfbeoordelende vorm van ruminatie implicaties heeft op de depressieve stemming. Als
laatste bespreken we het zelfconcept. Als men een negatief idee heeft van zichzelf gelooft men vaak
,dat men minderwaardig is, niet gewild of niet kan wat anderen verwachten. Toch is kijken naar
algemene zelfwaarde geen goede predictor voor depressie. Een multidimensionele aanpak is nodig
en men maakt een onderscheid tussen drie elementen: structurele deficieten (rigide denken over de
zelfwaarde of maar enkele elementen opnemen in de zelfwaarde), het feit dat een laag zelfbeeld
geprimed is door een milde depressieve stemming of stresserende gebeurtenissen én de temporele
instabiliteit van de zelfwaarde.
Nu gaan we enkele cognitieve kwetsbaarheidsmodellen evalueren. Wat valt er te zeggen over
depressie en negatieve cognities? Depressieve patiënten rapporteren wel degelijk meer negatieve
cognities, dysfunctionele attitudes en negatieve attributies. Ook vertonen ze fouten in hun
informatieverwerking en hebben ze meer negatieve herinneringen (omgekeerd met gezonde
personen, deze vertonen meer positieve herinneringen en kijken bijvoorbeeld ook meer naar
positieve stimuli in experimenten). Dit zorgt ervoor bij de depressieve patiënt dat de depressie nog
erger wordt. Welke fouten maken depressieve personen dan zoal? Ze denken meer onlogisch en
onrealistisch, allesinds volgens Beck, maar hier is discussie rond. Anderen claimen immers ?sadder
but wiser?. Er is te weinig evidentie om te kunnen zeggen welke van beide klopt. Kunnen we negatief
denken echt als een oorzaak zien van depressie? Spreken van oorzaken is altijd een heikel punt. Dit is
nog niet experimenteel bevestigd. Toch is wél al bewezen dat cognitieve kwetsbaarheid de onset van
depressie kan voorspellen. Ook ruminatie heeft zo?n voorspellende waarde. Er is ook evidentie voor
een interactie tussen cognitieve kwetsbaarheid en negatieve levensgebeurtenissen, die we later
verder zullen bespreken. State-afhankelijke cognities: is er een verschil in schema?s tussen
depressieve personen en gezonde personen en zal kwetsbaarheid steeds het risico op depressie
verhogen? Vele onderzoeken duiden erop dat dit NIET zo zou zijn. We kunnen dus besluiten dat
depressieve cognities GEEN stabiele trekken zijn. Het zijn eerder latente trekken en afhankelijk van
het gemoed en priming/activatie (door bv een stresserende gebeurtenis). Dit laatste wordt
cognitieve reactiviteit genoemd. Wat is nu de rol van informatieverwerking? De differentiale
activatiehypothese stelt dat individuen verschillen in de mate van hoe hun patronen van negatief
denken bijdragen aan hun depressieve stemming en stressoren. Het associatieve netwerk in het
geheugen is hierbij belangrijk: als een stemming geactiveerd wordt zullen representaties van
gebeurtenissen en bijhorende cognities naar voor komen. Dit hangt dus af van wat vroeger geleerd is
(als je al veel negatieve gebeurtenissen hebt meegemaakt zullen nieuwe negatieve gebeurtenissen
meer effect hebben). Iedereen denkt wel eens negatief bij een negatieve gebeurtenis, maar bij
mensen met een cognitieve kwetsbaarheid zal dit meer extreem en globaal zullen denken, wat leidt
tot een depressieve reactie. Men spreekt nu eerder van ?mentale modellen?, dit is een meer globaal
concept. Verschillende stemmingen hebben verschillende mentale modellen en het schematisch
model van een cognitief kwetsbaar persoon is globaal, holistisch en dysfunctioneel ten opzichte van
het zelf. Het globale is vaak zelfs crucialer dan het negatieve bv als ze zinnen moeten aanvullen zullen
ze sneller positieve woorden invullen die niet echt in de zin passen dan dat ze negatieve woorden
invullen die wel in de zin passen. Zijn er bepaalde, specifieke cognities die cruciaal zijn bij depressie?
Er zijn bijvoorbeeld verschillen tussen depressie en angst omtrent de inhoud van cognities.
Depressieve personen hebben cognities die eerder gaan over persoonlijke inadequaatheid en
waardeloosheid, angstige personen zijn eerder gefocust op toekomstig gevaar. Toch is er een hoge
comorbiditeit tussen depressie en andere stoornissen en er is misschien sprake van een confound
tussen diagnostische criteria (bv zowel depressie als persoonlijkheidsstoornissen worden
geassocieerd met verhoogde negatieve cognitie) => hier moet je steeds rekening mee houden! We
hebben ook al enkele keren aangehaald dat depressieve personen vaak gaan overgeneraliseren (en
, dit is geen kenmerk van angst). Mensen met depressie hebben het verder ook moeilijk om specifieke
autobiografische herinneringen weer op te halen. Ze gaan dus ook hun geheugen overgeneraliseren.
Dit is geassocieerd met verminderde probleemoplossing en zorgt ook voor negatievere implicaties
met betrekking tot de outcome. De rol van ruminatie is ook niet te onderschatten bij het
overgeneraliseren van het geheugen.
Wat is nu onze algemene evaluatie van cognitieve modellen over depressie? Negatieve cognities
hebben zeker een belangrijke rol bij depressie. Er wordt zelfs steeds meer een causale rol toebedeeld
aan de cognitieve component, maar hiervoor is toch nog verder onderzoek nodig. Eigenlijk is er over
het algemeen nog meer nood aan onderzoek als het gaat over depressie. Cognitie wordt vaak ook
gesimplificeerd. De sociale context en interpersoonlijke relaties worden vaak vergeten. Velen vinden
dat er geïntegreerde modellen zouden moeten komen, waarbij ook de biologische component een
rol krijgt en verder ook elementen als persoonlijkheid, het sociale, de omgeving en de ontwikkeling
van de persoon.
Nu gaan we verder met het bespreken van stressvolle gebeurtenissen en omstandigheden en wat de
rol ervan is in depressie. Het is niet altijd zo dat depressieve gebeurtenissen leiden tot depressie.
Stress heeft wél een triggerende rol met betrekking tot depressie. Dit wordt in onderzoek vaak
getest. Dit gebeurt vaak via checklists, helaas hebben die zo zijn nadelen (bv de interpretatie ervan
hangt af van persoon tot persoon, sommige items zijn niet opgenomen, terwijl dit wel had gemoeten
én depressieve personen hebben een bias omdat ze het verleden steeds met een donkere bril
bekijken). Daarom worden interviews aangeraden, hier worden meer objectieve scores bekomen,
door gebruik te maken van ratings van professionals. Uit onderzoek blijkt dat stressoren 2,5 keer
zoveel aanwezig zijn bij depressieve patiënten, 80 procent van de depressieve gevallen werd
voorafgegaan door een bepaalde gebeurtenis. Toch moeten we steeds onthouden dat de meeste
mensen die een negatieve levensgebeurtenis meemaken NIET depressief worden. Vooral
interpersoonlijk verlies triggert depressie (bv separatie, overlijden, uitmaken van een relatie,?).
Sommige individuen zijn ook gevoeliger voor stressoren dan anderen (zeker personen die hun
zelfwaarde laten afhangen van doelen bereiken en controle, de zogenaamde autonome types).
Sociotrope types zullen meer investeren in persoonlijke relaties met anderen. Het congruentiemodel
is het meest duidelijke diathese-stressmodel van depressie, maar er is nog verdere studie voor nodig.
Vrouwen worden ook vaker depressief als ze geconfronteerd worden met een ?verlies? dat matcht
met hun rol (bv droeviger als ze zoon verliest die altijd braaf was/ minder als ze zoon verliest die toch
altijd van alles uitsteekt).
Stress-depressie relatie: kan je deze relatie veranderen? Veel onderzoek hieromtrent is slecht
uitgevoerd, dus we kunnen hier geen besluiten over nemen, net als dat we geen besluit kunnen
nemen of het een feit is dat stress voorafgaat of na depressie komt, het blijft een te testen
hypothese. Mensen met een hoger genetische risico hebben zwakkere associaties tussen stressoren
en depressie, het omgekeerde is waar voor mensen met een zwak genetisch risico (= het
mildheidsmodel/?kindling?model). Depressieve rouwen maken meer negatieve
interpersoonlijke/conflict gebeurtenissen mee. Stress kan ook zorgen voor meer conflict (bv in het
huwelijk). Ook de persoonlijkheid en familiale omstandigheden kunnen een rol spelen bij het
ontwikkelen van depressie (neurotische personen maken meer kans, als een van de ouders
depressief is maakt het kind meer kans,?). Toch moet er een soort van kwetsbaarheid aanwezig zijn,
want we zien dat de meeste mensen die te maken krijgen met stressvolle gebeurtenissen geen
depressie ontwikkelen.