Leer (8) Lezen
Poseer (8) Bezitten
Averiguar (9) Te weten komen
Abrazar (10) Omhelzen
Adelgazar (10) Afvallen
Alcanzar (10) Inhalen, verwerven
Amenazar (10) Bedreigen
Analizar (10) Analyseren, onderzoeken
Aplazar (10) Uistellen, verdragen
Avanzar (10) Uisteken
Cruzar (10) Oversteken
Desplazar(se) (10) (Zich) Verplaatsen
Disfrazar(se) (10) (Zich) verkleden
Finalizar (10) Voltooien, beëindigen
Gozar (10) Genieten
Granizar (10) Hagelen
Lanzar (10) Werpen, gooien
Organizar (10) Organiseren
Rechazar (10) Afstoten, afwijzen
Utilizar (10) Gebruiken
Apagar (11) Uitzetten
Arriesgar(se) (11) (Zich) Wagen, riskeren
Castigar (11) Straffen, versieren
Conjugar (11) Samenvoegen
Entregar (11) Overhandigen
Llegar (11) Aankomen
Obligar (11) Dwingen
Pagar (11) Betalen
Prolongar (11) Verlengen
Tragar (11) (In)slikken
Acercar (12) Naderbij brengen
,Aparcar (12) Parkeren
Aplicar (12) Gebruiken, toepassen
Atacar (12) Aanvallen
Buscar (12) Zoeken
Chocar (12) Verbazen, botsen
Clasificar (12) Classificeren
Colocar (12) Leggen, neerzetten
Complicar (12) Compliceren, ingewikkeld maken
Criticar (12) Bekritiseren, beoordelen
Dedicar (12) Wijden, opdragen
Equivocarse (12) Zich vergissen
Explicar (12) Uitleggen
Implicar (12) Betrekken, inhouden
Indicar (12) Aanwijzen, aanduiden
Practicar (12) Beoefenen
Publicar (12) Publiceren
Sacar (12) Weghalen, uithalen, redden, oplossen,...
Significar (12) Betekenen
Simplificar (12) Vereenvoudigen
Tocar (12) Aanraken, spelen, raken, vermelden, aan de beurt
zijn
Escoger (13) Kiezen, selecteren
Proteger (13) Beschemen
Recoger (13) Oprapen, ophalen,opvouwen
Dirigir (14) Richten, begeleiden
Exigir (14) Vereisen
Fingir (14) Verzinnen, nabootsen
Surgir(14) Opwellen, verrijzen
Distinguir (15) Onderscheiden, opmerken
Extinguir(se) (15) Uitroeien, doven, blussen
Vencer (16) Overtreffen winnen
Convencer (16) Overreden, overtuigen
, Mecer (16) Schommelen, wiegen
Zurcir (17) Stoppen, verstellen
Delinquir (18) Een misdrijf begaan
Defender (19) Verdedigen
Ascender (19) Stijgen
Atender (19) * Zorgen voor, wachten
Descender (19) Dalen, uistappen, naar beneden brengen
Encender (19) Aansteken
Entender (19) Begrijpen, verstaan
Entenderse (19) Zichzelf herkennen,weten waarover men het heeft
Extender (19) * Uitstrekken, uitbreiden
Perder (19) Verliezn, verzuimen, missen
Perderse (19) Vedwalen, verloren gaan, verdwijnen
Discernir (20) Onderscheid maken
Concernir (20) (bipersonal) Aangaan, betreffen
Encontrar (21) Vinden, ontmoeten
Acordarse (21) Herinneren
Acostarse (21) Naar bed gaan
Aprobar (21) Goedkeuren, aannemen, instemmen met
Comprobar (21) Verifiëren
Concordar (21) Overeenkomen
Consolar (21) Troosten
Contar (21) (Op)tellen, vertellen, rekenen op, rekenen op (con)
Costar (21) Kosten, moeilijk zijn
Demostrar (21) Aantonen, bewijzen, demonstreren
Mostrar (21) (Ver)tonen, laten zien, uitleggen, blijk geven van
Mostrarse (21) Zich tonen, zich voordoen,
Probar (21) Proberen, testen, bewijzen
Recordar (21) Zich herinneren, doen denken aan, herinneren aan
Renovar (21) Hernieuwen, hervatten, vernieuwen, vervangen
Rodar (21) Rollen, draaien