Inleiding hfst 1
KEUZE staat centraal in de economie !! Een economisch probleem is een keuzeprobleem ; want er
zijn te weinig middelen om alle behoeften te voldoen
Alle economische agenten (consumenten, producenten, overheid) worden
gedwongen om keuzes te maken : ze moeten de schaarse middelen waarover ze
beschikken, toewijzen (alloceren) aan de vele behoeften die ze hebben
Hoe maken we zo goed mogelijk een keuze als consument , als overheid, …
Vb. ga ik verder studeren of niet? Dit heeft een GEVOLG
Vb. ga ik Cornflakes eten of yoghurt : heeft GEEN GEVOLG
De overheid haalt haar geld uit belastingen
Economisch gezien kost een jaar blijven zitten, enkel meer geld!
Als vb. een man ga je € 100 000,00 meer verdienen met een diploma hoger onderwijs
En als je meer verdient, moet je ook meer belastingen betalen
Als je studeert, verdien je geen geld = OPPORTUNITEITSKOST
Want als je nu voltijds zou werken, verdien je veel meer! Maar op termijn komt verder
studeren veel beter uit
Economie is de sociale
wetenschap die de productie,
distributie en consumptie
bestudeert van welvaart in een
samenleving
De naam van de wetenschap
Economie komt van het Griekse
woord Oikonomia, van Oikos
(huis) en nemein (beheren)
Indeling behoeften
Primaire behoeften (fysiologisch en
levensnoodzakelijk) = NEEDS
Vb. kleding, voeding, drinken, slapen,
onderdak, veiligheid
Secundaire behoeften = WANTS
Vb. gsm abonnement, cinema, vakantie,
onderwijs, cultuur, sport, luxeproducten
(zoals laptop)
Materiële behoeften
Vb. honger (eet een brood), zin om te
lezen (een boek)
Immateriële behoeften Vb. juridisch advies, een
verzekeringscontract, een geneeskundig onderzoek
, Voorbeeld; boekhoudkundig advies : secundair en immaterieel
Vrije en economische goederen
Economische goederen = schaarse goederen
= als een goed of dienst niet in onbeperkte mate
ter beschikking is
= moest het gratis zijn, was er niet genoeg !! Het is
dus niet in overvloed verkrijgbaar
= een goed dat moet worden geproduceerd, en
waarvoor een markt is
Vb. in de winkel zal je nooit aan een rek
van cola zeggen : amai , hier staat weinig
Cola!
Maar toch is het een schaars product !
Schaars = de spanning tussen de behoeften van de mens en de middelen om in de behoeften
te voorzien
≠ weinig
Typisch voor schaarse goederen is dat de gevraagde hoeveelheid altijd groter zal zijn dan de
aangeboden hoeveelheid als het product gratis zou worden aangeboden.
Vrije goederen = niet-schaarse goederen
= als een goed of dienst in overvloed/onbeperkte mate aanwezig is
Dit kan men onbeperkt aanbieden, omdat er geen prijs is en dus kan men blijven
aanbieden !!
Vb. zuurstof (= de lucht die we inademen), water in zee, luchct, stranden (misschien)
Maar omdat de wereldbevolking altijd maar toeneemt, zijn er minder en minder
voorbeelden, want als straks de lucht industrieel moet gezuiverd worden, zal het geen vrij
goed meer zijn, maar een economisch goed !!!!!
Consumptiegoederen en investeringsgoederen
Consumptiegoederen of eindgoederen = Final goods
= bestemd voor consument
Niet-duurzame consumptiegoederen of
verbruiksgoederen
Vb. broodje, tube tandpasta, plastic handschoenen
Duurzame consumptiegoederen of
gebruiksgoederen
Vb. koelkast, auto, laptop, gsm (-> we gebruiken ze,
en gebruiken ze lang)
Investeringsgoederen
= gebruikt door bedrijven bij productie van eindgoederen
Niet-duurzame kapitaalgoederen of vlottende investeringsgoederen
Gaan minder dan een jaar mee
Vb. grond-en hulpstoffen in een productieproces, voorraden in bedrijven