IV. DE BETEKENAARS VAN HET BEWEGENDE BEELD
9. Voorafgaande Theoretische Beschouwingen
De perceptie van bewegende beelden
Bewegende beelden opzicht bestaan niet, niet in hun fenomenale verschijningsvorm. Het zijn
allemaal statische beelden achter elkaar. Bij zuiver fotografisch geregistreerde beelden wordt een
continue handeling of gebeuren vastgelegd in x aantal immobiele doorsneden. Bij animatie wordt
een gebeuren opgedeeld in x aantal fases die elk afzonderlijk grafisch gecreëerd worden.
Op de afbeelding hieronder zie je de combinaties van bewegende beelden, ofwel het object
veranderd, ofwel het gebruik van de camera.
De waarneming van de beweging in het beeld is dus een illusie en een vorm van interpretatie
door de hersenen. Het wordt verklaard door de traagheid van het oog en het optreden van na-
beelden (beeld gebrand op netvlies). In de huidige tijd wordt de waarneming van bewegende
beelden vooral verklaard vanuit de Gestald-wetten.
De hersenen worden gebombardeerd met een hoeveelheid prikkels die de hersenen
reconstrueren tot een toestand/hypothese dat het om een object in beweging gaat.
16 beelden per seconde zijn voldoende om een vloeiende beweging na te bootsen, tegenwoordig
werken we met een frequentie van 25b/s. bij projectie wordt de lichtstroom tussen stilstaande
beelden telkens even onderbroken, zodat je geen overgang ziet van het ene fotogram naar het
andere. Bij Subliminale beelden wordt een fotogram telkens vervangen door een ander fotogram.
Het verschil is dat bij projectie het oog niet in staat is om de afzonderlijke beelden waar te nemen,
bij subliminale beelden hebben we wel een onbewuste registratie van de overgang van beelden.
Wat is het minimale bestanddeel van het bewegend beeld? Technisch gezien het fotogram (die
niet waargenomen kan worden). Maar auteurs pleiten ook voor de opname (continue reeks van
fotogrammen die gebeuren weergeven).
Gestalt-wetten en organisatie van de waargenomen wereld
Fysische stimuli vormen slechts het structurele (objectieve) aspect van de waarneming. De
subjectieve, actieve instelling verleent daar weer betekenis aan.
1
,De Gestalt-theorie bestaat uit enkele wetten die de ordening van patronen/stimuli tegen een
achtergrond verklaren of voorspellen.
Wet van pregnantie
de waarneming is altijd gericht op bereiken van de meest treffende vorm of configuratie.
(meest fundamentele principe waaruit de andere deel kunnen worden afgeleid)
Wet van gelijkenis
dingen die op elkaar lijken worden gegroepeerd tot een geheel
Wet van nabijheid
elementen die dicht bij elkaar liggen, worden als eenheid beschouwd
Wet van continuïteit
de geest vult de ontbrekende elementen aan. Onafgebroken en netjes afgewerkte figuren
worden verkozen boven onsamenhangende figuren.
Wet van gemeenschappelijke bestemming
elementen worden samengevoegd als ze een gelijkaardige beweging of bestemming lijken
te hebben.
Wet van symmetrie
symmetrische elementen worden tot dezelfde figuur gerekend ongeacht hun afstand.
Voorbeelden:
wet van continuiteit – wet van pregnantie – wet van symmetrie – wet van gelijkenis – wet van
nabijheid – wet van gemeenschappelijke bestemming
Op basis van de Gestalt-wetten kunnen ook meer abstracte fenomenen worden verklaard. In
abstracte situaties waarbij wij oorzaak en gevolg opzoeken (bv. buurtverval en aanwezigheid van
vreemdelingen), maar ook op beeldvlak:
Ternus-effect. Het principe van fenomenale
identiteit, gevonden door Joseph Ternus.
Wanneer meerdere schijven afwisselend
links of rechts in een frame worden
geprojecteerd, schijnen ze zich te
verplaatsen.
Attributie van causaliteit. Door Belgische psycholoog Albert
Michotte, verwant aan de ternus-illusie. Wanneer twee stippen
zich onafhankelijk van elkaar bewegen worden bij de perceptie
toch een causale relatie aangebracht. Conclusie: de tendens
om causaliteitsrelaties te leggen is fundamenteel voor het
denken en gaat vooraf aan perceptie.
simplicity principe
2
,Phi-fenomeen (Max Wertheimer, 1912). Bij het phi-fenomeen veroorzaakt een opeenvolging van
beelden de illusie van een beweging. Hiervoor is er een interval nodig van 60 ms, vanaf 200ms
spreken we van bèta-beweging.
Superimposition. Een techniek om twee beelden over elkaar te plaatsen, zodanig dat beide
beelden nog herkenbaar zijn.
Subliminale beelden
Opnamen vormen het wezenlijke minimale onderdeel van een film. Echter, soms zijn er
uitzonderlijke gevallen waarbij één beeldframe aangewend wordt. Dat zijn subliminale beelden. Ze
zijn amper zichtbaar, omdat ze maar een fractie van een seconde getoond worden, maar maken
wel impact wanneer ze een totaal andere context hebben dan de andere beelden.
Een semiotische basis
De categorieënleer van Peirce (1839-1914), de semiologie: de wetenschap die het gebruik van
tekens bestudeert.
Algemene definitie van teken: quid pro quo = iets dat in de plaats treedt van iets anders. (iets dat
iets anders voorstelt), maar: in een bepaald opzicht.
Definitie Peirce van teken: Something which stands for something to somebody in some respect or
capacity.
Perice betrekt ook de gebruiker in het proces van semiosis (betekenisgeving), en wordt zo de
grondlegger van het pragmatisme: het fenomeen dat iemand x verstaat als een teken voor y en
dat x bij de tekengebruiker een betekenis-effect oproept.
Tekens zijn dan sociaal gestandaardiseerde wijzen. Iets is een
teken als het in betrekking staat tot zijn object én tot zijn
interpretant, zodat de interpretant in een relatie tot het object
wordt gebracht. Peirce zegt dus dat alles wat betekenis kan
hebben, een teken is.
(op de afbeelding is de onderste lijn stippel omdat het verband niet direct is
maar bemiddeld). Representamen worden ook wel tekens, interpretant is ook
wel de gedachte van referentie)
Peirce verdeelt een fenomeen in drie aspecten:
Mogelijkheid → Firstness Monadisch principe
het moet mogelijk zijn een substantie die los is van andere
substanties wordt gekenmerkt door de
mogelijkheid om enkel naar zichzelf te
verwijzen. (triade)
Feitelijkheid → Secondness dyadisch principe
Het moet een feitelijk causaliteit kan niet anders dan gedacht
gegeven zijn worden binnen een structuur van actie
en reactie tussen minstens twee entiteiten
(dyade)
Wetmatigheid → Thirdness dyadische relatie
het moet voldoen aan de interactie verloopt op basis van regel-
bepaalde wetmatigheden matigheid. (triade, een derde element treedt
op als intermediair, als representatie van de
dyadische interactie
3
, Voorbeeld: getallenreeks 2 4 6 8 10.
elk getal opzich kan beschouwd worden als een monade, een First. Een getal in relatie tot zijn
voorganger of die ernaar komt is een Second, want ze staan in dyadische relatie. Een getal in de
relatie tot de hele reeks, de mogelijkheid om de reeks aan te vullen op basis van wetmatigheid, is
een Third.
Deze theorie kan ook toegepast worden op het proces van semiosis, door het als een drievoudig proces te begrijpen:
1. Syntaxis: de studei van de relatie tussen de tekens onderling, het tekensysteem opzich
2. Semantiek: de studie van de relatie tussen de tekens en het voorgestelde object als referent
3. Pragmatiek: de studie van de relatie tussen de tekens en de tekengebruiker(s)
Voorbeeld rood:
Een figuur is op zich bv rood = een monade, de betekenis wijst enkel naar zichzelf: de kleur rood
verwijst naar de kleur rood, gelijkenis: wat we zien lijkt op rood, een mogelijke relatie!
Een wand met een kleur rood op: een andere interpretant: dit beeld zien we als een relatie tussen
de kleur rood, een aanwijzing dat er bloed is gevloeid = een duale indexicale relatie, een feitelijke
relatie!
Een rode roos: een object wordt getoond met een rode kleur MAAR hier is ook codering: een
rode roos kan symbool staan bij liefde, een wetmatigheid! Heeft op zich niets te maken met de
roos of de rode kleur, maar het is een cultureel gegeven dat geld als een interpretatieve code.
10. Codes van de Beelddrager, het Kader en de Opname (shot)
A. ENKELE VOORAFGAANDE OPMERKINGEN
Digitaal gecreëerde beelden relativeren de ‘positie’ van de camera
Het uitgangspunt van de niet digitale beeldprocessing was dat de camera een driedimensionele
werkelijkheid voor de camera (het ante-filmische) via een centraalprojectie op een
tweedimensionaal vlak (fotogram) geregistreerd had. Wanneer die vlakke doorsnede opnieuw
geprojecteerd werd, krijgt de toeschouwer de indruk zich opnieuw in een werkelijkheid te plaatsen.
Met termen als camerahandeling, camerastandpunt en camerabeweging grijp je dus naar het
creatieproces eerder dan naar het afgebeelde zelf.
De digitale technieken hebben verandering gebracht hierin. De samenstelling en de composities
van die beelden zijn virtueel, ze hebben geen drie-dimensionele situatie meer als uitganspunt voor
de projectie. (CGI = computer generated imagery). Zo kan je zeggen dat klassiek opgenomen
filmbeelden een documentaire zijn van wat er voor de camera heeft voorgedaan. De creatie van
4