Inleiding sociaal recht
Het schriftelijk examen bestaat uit drie delen:
1. Multiple Choice vragen (10 punten)
2. Open vragen (6 punten)
3. Toepassingen (4 punten)
Op het examen mag een codex gebruikt worden, maar géén losse, afzonderlijke
wetteksten.
Sociaal recht is een rechtstak
Vanwaar/wanneer dateert de benaming dan? We zouden kunnen zeggen dat het recht als taak heeft
om de samenleving te ordenen, het recht heeft betrekking tot de samenleving. De benaming sociaal
recht is afkomstig van de 19e eeuw het is een vrij jong recht en is nog in ontwikkeling. De tweede
industriële revolutie zorgde ervoor dat er een rechtstak is ontstaan in het sociaal recht.
Hoe kunnen we sociaal recht begrijpen? Door terug in de tijd te gaan, tot aan de Franse revolutie
1789, hier werd het ancien régime verworpen. Liberté, Egalité, Fraternité, (vrijheid, gelijkheid,
broederlijkheid) dit was een reactie tegen het ancien régime. Uit dit motte volgde de vrijheid van
arbeid, nijverheid, standen werden afgeschaft… Er waren toen gilden en je kon alleen werken als je
ergens toe behoorde (bv. als beenhouder, leerkracht.. (geen vrijheid van arbeid)) en zo kon je je naar
boven werken. -> Standenmaatschapij met clerus en adel.
Wat volgde er dan na de Franse revolutie? Hier komen we in de 19e eeuw terecht, bij de industriële
revolutie. Die begon in Engeland en is dan over het continent getrokken. België is 1 van de eerste
landen die is mee getrokken in deze tweede industriële revolutie.
Welke wet werd er in die tijd dan gevolgd? In die tijd bestond er toen enkel het Burgerlijk wetboek
van Napoleon 1804 : wilsautonomie van contractspartijen, contractsvrijheid,… Mensen konden
eigenlijk zelf wetten opmaken omdat art 1134 BW zegt dat elk contract de partijen tot wet strekt.
Welk gevolg had de industriële revolutie (probleem)? Fabrieken werden opgericht, mensen van het
platteland werden getrokken naar de fabrieken in en rond de steden en werden verdreven van het
platteland. Het platteland werd geprivatiseerd, mensen moesten dus hun arbeid gaan aanbieden in
en rond de steden. Arbeiders wouden dus ook onderhandelen over het loon en de
arbeidsvoorwaarden die ze gingen krijgen. Ze moesten 11 a 12 uur werken per dag, alle dagen van de
week voor een kleine hongerloon, het was zeer onveilig werk ook. De arbeiders konden niet
onderhandelen want er bestond enkel het burgerlijk wetboek en die beschermde de arbeiders totaal
niet.
Hoe ging men dan te werk als er problemen waren in verband met de arbeidsovereenkomst? Indien
er problemen waren werd de patroon op zijn woord geloofd en de arbeiders niet, zij moesten met
sterke bewijzen afkomen. Hieruit kwam het arbeidsproletariaat. Er was enorme sociale miserie
wegens de ongelijkheid. Hier is ook enorm veel over geschreven.
Arbeidsproletariaat= armste klasse van de samenleving die voor hun levensonderhoud afhankelijk
zijn van de arbeid => bestaat nog in de wereld, ook in BE
Uitbuiting arbeidsproletariaat = sociale kwestie => sociaal recht
,Welke actie kon ondernomen worden tegen deze problemen? Arbeiders hadden na een tijd ontdekt
dat ze individueel niets te zeggen hadden maar als ze samenwerkten, dat ze wel een reactie konden
krijgen. De arbeiders gingen zich verenigen in organisaties hieruit kwam: eendracht maakt macht
l’union fait la force.
Arbeidsverhoudingen = machtsverhoudingen
Arbeiders werden uitgebuit en hadden door dat als ze samen gingen verenigen bv. staken dat ze wel
iets konden zeggen. (sociaal recht heeft als bedoeling die arbeidsverhoudingen gelijk te maken)
Arbeiders verenigen zich (4) in :
1. Vakorganisaties
Geen syndicale vrijheid: vakbonden mochten niet ! Pas als dit mocht konden ze de
ongelijkheid aanpakken
2. Maatschappijen voor onderlinge bijstand (MOB’s)
Arbeiders staken geld in een pot om als er iemand ziek werd hen geld te kunnen geven
(nu : ziekenfonds) moest in het begin in het geheim want was verboden. Pas eind 19 e eeuw
gesubsidieerd door overheid.
3. Politieke partijen (cijsnkiesrecht)
Enkel rijken mochten stemmen, dus niet arbeiders
Nadien kregen alle mannen stemmen en na WWII mochten vrouwen ook stemmen
4. Coöperaties
Vooruit in Gent ; moesten geen winst maken hier konden arbeiders goedkope diensten en
goederen kopen : arbeiders waren hier zelf aandeelhouders
(1)Maar er deed hier zich een probleem voor dat het verenigen van de arbeiders verhinderde, welk
probleem? Het probleem was wel dat na de Franse revolutie er een wet was gekomen: le chapelier.
Er mochten geen gilden meer zijn. Het was een verbod voor alle coöperaties. Deze wet werd
afgeschaft in 1867, vanaf toen mochten de arbeiders zich verenigen, vakbonden werden toegelaten.
Voor dat deze werd afgeschaft moesten vakbonden undercover gaan want je kon er anders voor in
de gevangenis geraken.
Wat moesten de arbeiders dus eerst verkrijgen voor dat dit inwerking kon treden? De arbeiders
moesten dus eerst een syndicale vrijheid verkrijgen ( tegenover de werkgever ) voor dat ze actie
konden ondernemen. Vandaag de dag is deze syndicale vrijheid er nog steeds niet omdat alle
vakbonden het sociale overleg monopoliseren. Je kan dus in België een vakbond oprichten maar je
kan pas mee discussiëren over sociale aangelegenheden als je lid bent van één van de officiële
vakbonden zoals bv het ABVV.
(2)Welke oplossing hadden de arbeiders gevonden om hun sociale zekerheid te verkrijgen? Arbeiders
kwamen overeen om regelmatig en vrijwillig geld te storten in een pot, als er dan iemand ziek werd
kan deze uit de pot geld krijgen. Ze gingen dus elkaar verzekeren. Vakbonden waren hier tegen
omdat ze zeiden van : “jullie zeggen wel dat dit geld voor ziekte is maar het kan evengoed voor iets
anders bedoeld zijn zoals staking.”
,Wat was hier het gevolg van? In 1815 kwam er dan een wet die maatschappijen toelaat erkenning te
vragen maar met heel strenge voorwaarden dit werkte dus niet goed. Pas tegen het einde van de
19e eeuw had de overheid door dat dit een goede zaak was en gingen ze dit stimuleren en
subsidiëren zo zijn er dan ziekenfondsen opgericht.
Wanneer was dan uiteindelijk de Belgische werklieden partij opgericht? eind 19e eeuw.
(3)Er deed zich in het begin hieromtrent wel een probleem voor, welk was dit? “Het cijnskiesrecht”
bij de oprichting van België was het zo dat enkel diegene die veel belastingen betaalden mochten
stemmen. Arbeiders konden niet stemmen. Er kwam nadien een algemeen meervoudig stemrecht.
Alle mannen mochten stemmen en iedereen met een hoge belastingbetaling kreeg 1 extra stem.
Daarna kwam het eenvoudig stemrecht: alle mannen hadden 1 stem en pas na WOII mochten
vrouwen gaan stemmen.
(4)Wat werd er dan door de arbeiders opgericht zodat zij wél konden gaan stemmen? Coöperaties
voor goedkope diensten en producten te leveren, deze moesten break-even zijn en winst als doel
hebben. De arbeiders zijn zelf aandeelhouders in deze coöperaties. Arbeiders moesten zelf dus
heel het systeem aanpassen en voor hun rechten opkomen. Zo is het sociale recht tot stand gekomen
Hoe is het sociaal recht dan uiteindelijk ontstaan? Sociaal recht is in een nationale context ontstaan,
de welvaartstaten zijn hier ook in gegroeid. Dit is eigenlijk een sociale correctie op het burgerlijk
recht, dat iedereen vrij en gelijk kan onderhandelen. (dit is een illusie)
Hoe wordt sociaal recht ingedeeld? Er zijn twee grote delen :
Het arbeidsrecht
o Dit is het recht dat betrekking heeft op de arbeidsverhoudingen. Het is een sociale
correctie op het burgerlijk recht. Dit brengt mee dat het burgerlijk recht nog wel van
toepassing is in de arbeidswetgeving TENZIJ het betrekking heeft op een afwijking
van het burgerlijk recht ( een correctie dus ) hierbij wordt het vervangen door het
arbeidsrecht.
Het sociaal zekerheidsrecht
o Bescherming tegen sociale en professionele risico’s
Sociaal recht
Arbeidsrecht (+ socialzekerheidsrecht= sociale correctie op burgerlijk recht (gemene recht))
Hoe wordt het arbeidsrecht opgesplitst?
In het individueel arbeidsrecht en het collectief arbeidsrecht
Uit wat bestaat het individueel arbeidsrecht?: Verhouding tussen 1 werknemer en 1 werkgever
Overeenkomstenrecht ( wet 3 juli 1978 AO -> belangrijkste!)
Arbeidsreglementering
Arbeidsbescherming
, Wat valt er zoal onder de arbeidsreglementering?
Er is geen boek vh sociaal recht maar verschillende wetten wat het onoverzichtelijk maakt.
De arbeidswet 1971
o Dit gaat bv over de maximale arbeidsduur. In België is dit max 9u/dag en gem. 38u/week.
o Dit gaat ook over moederschap-/zwangerschapsrust (15 weken), nachtarbeid (in principe
verboden, MAAR heel veel uitzonderingen, zondagsrust (in principe : verboden om
mensen op zondag te laten werken.. Hier zijn ook veel uitzonderingen op bv.
Compenseren met een dag in de week) zaterdag is een gewone werkdag in het sociaal
recht ook al wordt er nu vaak niet op zaterdag gewerkt dus ook werkloosheids- of ziekte-
uitkeringen zijn ook telkens voor 6 dagen met de zaterdag inclusief
Ook het arbeidsreglement 1965 (1 vd eerste sociale wetten)
o Dit werd opgesteld door de ondernemingsraad en is van toepassing vanaf er sprake
is van 100 werknemers.
De wet van de bescherming van het loon 1965
o Dit schafte het trucksysteem af. Dat hield in dat als arbeiders gewerkt hadden dat ze
aan een bepaald bedrag producten mochten kiezen van de firma in de fabriekswinkel
(werden niet in valuta betaald) NU MOETEN arbeiders in geld worden betaald (in
natura kan maar uitzonderlijk!)
Arbeidsbescherming 1995
o Zegt hoe veilig en gezond het op de werkplaats moet zijn. Dit is een wet op welzijn
op het werk : grotendeels Europees recht dat omgezet is in nationaal recht.
Wet wordt uitgevoerd door welzijnscodex ( = KB )
https://ap.cloud.panopto.eu/Panopto/Pages/Viewer.aspx?id=0bfbe2b3-90e9-4e83-a4fe-
ada900922a13
Uit wat bestaat het collectiefarbeidsrecht?: regelt collectieve arbeidsverhoudingen (de verhouding
tussen 1 of meer werkgevers en de werknemers) Heel belangrijk!
bv. Recht om u te verenigen. CAO’s kunnen worden gesloten op allerlei niveaus= heel uitgebreid in
BE
Niveau :
vd onderneming:
o ondernemingsraad: vanaf 100 WN: geeft info en overlegt met WN’s
o comité voor preventie en bescherming op werk (CPBW’s): vanaf 50 werknemers =>
(gespecialiseerd) info en overleg met WN’s
=> informatie en overlegorganen
o syndicale delegatie/ -afvaardiging: onderhandelt cao’s
vd bedrijfstak (niveau van sector): paritaire comité: hier worden cao’s gesloten voor ganse
bedrijfssector. Bv. hoeveel moet je minimaal verdienen, minimumbarema’s,
functieclassificatie…
interprofessioneel: nationale arbeidsraad (NAR): maken cao’s voor de ganse privésector bv.
cao over het GGMMi (gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen)
Wat houd het nationaal niveau in? Hier gaat het om de nationale arbeidsraad (zij maken
onderhanden genummerde cao’s voor de hele privé sector.)