NADENKEN OVER ZINNEN
1. HET ONDERWERP EN DE REST VAN DE ZIN
Een zin bestaat uit minstens twee delen…
Het onderwerp: ‘over wie of wat wordt er iets gezegd in de tekst?’
De rest van de zin: ‘wat wordt er over het onderwerp gezegd?’
Ellipstische of onvolledige zinnen = zinnen die niet aan de definitie beantwoorden.
bv. Eindelijk vrij! Oef!
OPGELET: het onderwerp kan bestaan uit een woord, een woordgroep en zelfs uit een onderwerpszin (= een
woordgroep met pv).
2. DE PERSOONSVORM (PV) ALS BELANGRIJKSTE ONDERDEEL VAN ‘DE REST VAN DE ZIN’
Persoonsvorm = de werkwoordsvorm die gekenmerkt wordt door een bepaald persoon, een bepaald getal, een
bepaalde tijd.
De persoonsvorm vinden
Maak een ja-neevraag
Verander het onderwerp van getal of persoon
Verander de zin van tijd
3. DE ZIN EN DE ZINSDELEN
Zinsdelen = de gehelen binnen een zin. Het kan uit één woord of uit een woordgroep bestaan.
Eén zinsdeel vinden
Éénzinsdeelproef = voor de persoonsvorm van een enkelvoudige mededelende zin kan er maximaal
één woordgroep met de functie van zinsdeel staan: het onderwerp of een ander zinsdeel.
W-vragen = waar, wanneer, wie, wat, met wie, hoe…
4. MODULEREN VAN ZINSDELEN
4.1 HET COMBINEREN VAN ZINSDELEN (= WOORDEN EN WOORDGROEPEN)
We maken zinnen door woorden en woordgroepen met elkaar te combineren. Het werkwoord bepaalt wat
gecombineerd kan worden.
Valentie van een werkwoord = het aantal zinsdelen (zoals onderwerp, voorwerp…) dat een bepaald
werkwoord normaliter met zich mee heeft. Dat betekent dat een werkwoord een of meer plaatsen specifieert
die door zinsdelen opgevuld kunnen worden.
het wordt duidelijk door gebruik van iemand, iets, voor iemand, aan iemand…
,Soorten valentie
1. Monovalente werkwoorden
= werkwoorden die slechts één open plaats specifiëren. Bij deze werkwoorden verwacht je een zinsdeel dat
aangeeft wie of wat er iets doet. De valentie van het werkwoord is dan van de vorm ‘iemand of iets doet iets’.
werkwoord + onderwerp
Bv. Hij wandelt, hij blijft thuis, de hond blaft, zij verdwijnt…
2. Bivalente werkwoorden
= werkwoorden met twee open plaatsen. Van zinnen met deze werkwoorden verwachten we immers dat ze de
vorm hebben van iemand … iemand of iets.
werkwoord + onderwerp + 1 voorwerp
Bv. zij ontmoet de jongen, hij vergeet de taart, de hond herkent hem…
3. Trivalente werkwoorden
= werkwoorden met drie open plaatsen. De valentie van het werkwoord is van de vorm iemand … iemand iets
of iemand.
werkwoord + onderwerp + 2 voorwerpen
Bv. ze gaf cadeaus aan de jongen, hij beschuldigt haar van diefstal, zij toont de foto’s aan haar zus…
OPGELET: werkwoorden die een natuurgebeuren beschrijven worden met het betekenisloze ‘het’
gecombineerd. Dit zijn nulplaatsige werkwoorden of werkwoorden met nulvalentie.
Bv. het regent, het waait, het ijzelt, het vriest…
Valentiereductie = als er in een zin bepaalde plaatsen NIET worden ingevuld.
Bv. normaal: iemand eet iets valentiereductie: hij eet in het park (‘iets’ valt weg)
4.2 HET VERVANGEN VAN ZINSDELEN (= WOORDEN EN WOORDGROEPEN)
Sleutelvragen = we stellen deze om te weten welke woorden of woordgroepen we kunnen vervangen. De
antwoorden op de vragen vormen één zinsdeel, dat vervangen kan worden.
Bv. wat, aan wie, voor wie, waar, hoe, waarmee, waardoor, wanneer, hoe…
VOORWERPEN EN BEPALINGEN
Voorwerpen
Zijn centrale, essentiële zinsdelen
Zijn door het werkwoord vereist (net zoals het onderwerp)
Kunnen niet uit een zin worden weggelaten zonder de betekenis van de zin te veranderen
Zijn nauw met het werkwoord verbonden
Bepalingen
Worden over het algemeen minder vereist door de werkwoorden
Kunnen bijna altijd worden weggelaten
Zijn minder nauw met het werkwoord verbonden
, 4.3 HET VERPLAATSEN VAN ZINSDELEN (=WOORDEN EN WOORDGROEPEN)
In enkelvoudige zinnen (bestaat uit één hoofdzin) staat de persoonsvorm vooraan in de zin: ofwel helemaal
vooraan, ofwel op de tweede plaats.
5. TWEE SOORTEN ZINNEN
5.1 ZINNEN DIE VERTELLEN WAT HET ONDERWERP DOET OF WAT ERMEE GEBEURT
Het werkwoordelijk gezegde of WWG = Het werkwoord zelf drukt een actie, een handeling uit. De
werkwoorden hebben geen aanvulling nodig.
Verschillende vormen van het WWG…
Pv
Bv. Hij kijkt.
Pv + infinitief
Bv. Hij zal slapen.
Pv + voltooid deelwoord
Bv. Hij heeft gegeten.
Twee delen van samengesteld werkwoord
Bv. Hij keek op.
Pv + ‘te’ + infinitief
Bv. Hij lag te slapen.
Pv + ‘aan het’ + infinitief
Bv. Hij was aan het slapen
Pv + wederkerend voornaamwoord
Bv. Hij herinnert zich.
Pv + niet-werkwoordelijke delen van een werkwoordelijke uitdrukking
Bv. Hij was op zijn hoede.
5.2 ZINNEN DIE VERTELLEN WAT OF HOE HET ONDERWERP IS OF WORDT
Het naamwoordelijk gezegde of NWG = het werkwoord zijn/worden + aanvulling zijn de werkwoorden die
zeggen wat of hoe het onderwerp is of wordt. We krijgen informatie over kenmerken, gevoelens, toestand.
6. ZINNEN ONDERZOEKEN: ALLE ZINSDELEN
Oefeningen p.22-34
7. MEDEDELENDE, VRAGENDE, BEVELENDE EN UITROEPENDE ZINNEN
Vier soorten zinnen
1. Mededelende zinnen
Bv. Liesbeth speelde de hele middag op straat.
De ontvanger hoeft niet te reageren.
2. Vragende zinnen