Vragen Fiscaal handhavingsrecht en procedure
College 1:
1. BESPREEK HET BELANG VAN DE BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR OP DE FISCALE
PROCEDURE
2. BESPREEK HET CASSATIE-ARREST VAN 27 MAART 1992
Het hvc heeft voor het eerst erkend “overwegende dat de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur het recht op rechtszekerheid insluiten en dat die beginselen ook gelden ten aanzien van het
fiscaal bestuur”. Sinds dit arrest is het duidelijk dat de fiscale administratie de beginselen van
behoorlijk bestuur moeten respecteren en dat die dus eigenlijk gaat om een suppletief recht dat
bovenop de bijzondere procedureregels moet worden toegepast. In dit arrest ging het om het
principe van het recht op rechtszekerheid. Daar ging het eigenlijk om een discussie over btw-aftrek.
Een van de belangrijkste regels van de btw is dat er een wetsconforme factuur voorliggen om de
aftrek te verantwoorden, in dit geval dat het aanleiding heeft gegeven tot de cassatiearrest. Hier was
dat blijkbaar niet het geval. Facturen met vormgebreken. Voorheen was dat geen ^probleem voor de
fiscus maar opeens wat dat niet meer aanvaardbaar. De belastingplichtige stapt naar het rechtbank
voor een geschillenprocedure en de zaak komt uiteindelijk voor het hvc. Daar bevestigd het hof dat
de beginselen van behoorlijk bestuur toepasselijk zijn op de fiscus en een van de aspecten van het
behoorlijk bestuur is de rechtszekerheid. Hof zegt ook dat het recht op rechtszekerheid inhoudt dat
de burger er op moet kunnen vertrouwen op wat door hen niet anders kan worden opgevat dan
vaste gedrags- of beleidsregels van de overheid. Dat daaruit volgt door de overheid opgewekte,
gerechtvaardigde verwachtingen van de burger in de regel moet worden gehonoreerd. Wanneer de
fiscale administratie een bepaald gedrag heeft vertoond naar de belastingplichtige toe, de burger er
op mag vertrouwen dat dit een vaste gedragsbeleid is van de administratie en dat hij zich naar kan
conformeren.
Dit is een basisarrest! Startpunt van regels van behoorlijk bestuur bij fiscale zaken
3. BESPREEK HET ARREST VAN HET HVJ VAN 14 MEI 2020
Europese mijlpaalarrest
Het hvj heeft daar ook, zoals het hvc, gaat stellen dat de regels van behoorlijk bestuur ook van
toepassing zijn op de fiscale procedure. Meer concreet: “in dit verband moet er aan worden
herinnerd dat wanneer een lidstaat het unierecht ten uitvoer brengt, de vereisten die voortvloeien uit
het recht op behoorlijk bestuur toepassing vinden op een belastingcontrole. Garantie op een
zorgvuldige en onpartijdige onderzoek. De belastingplichtige heeft hier recht op.
De fiscus is dus principieel gebonden door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in zijn
relatie met de belastingplichtige. De beginselen van behoorlijk bestuur vormen het suppletief recht
bovenop de bijzondere procedureregels.
4. DE FISCUS MOET REDELIJK HANDELEN. BESPREEK
Redelijkheidsbeginsel
Bij overheidsoptreden heeft de overheid vaak discretionaire bevoegdheid, maar daar zijn natuurlijk
bepaalde grenzen aan die vrijheid van beslissing. Een eerste grens die daaraan wordt gesteld is het
redelijkheidbeginsel en het verbod op willekeur. Wanneer de overheid optreed, dan moet dat op een
redelijke manier gebeuren. Als dat niet het geval is, dus als de overheid onredelijk handelt en
daarmee dus de belangen van de belastingplichtige schaden, dan kan dit toch wel vrij serieuze
gevolgen hebben voor de rechtshandeling die de overheid heeft gesteld. Een onredelijke
rechtshandeling is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en is per definitie een nietige
rechtshandeling.
Op welk vlak heeft dat voor problemen gezorgd?
, Administratieve sanctionering
o Wanneer de fiscus vaststelt dat de belastingplichtige fiscale fouten heeft
gemaakt, bv. zaken niet heeft aangegeven waarbij we te maken hebben met
een niet correcte aangifte, dan mag de fiscus sanctioneren. Die sancties kunnen
vrij ver gaan. De fiscale administratie heeft daar een beleidsvrijheid in. Zij kan
zelf geval per geval oordelen welke sanctie er opgelegd moet worden maar het
moet gaan om redelijke sancties. D.w.z. dat die sancties aangepast moeten zijn
aan de inbreuken die zijn gepleegd. Rechter heeft toetsingsrecht. In de praktijk
zijn er daar heel veel discussies rond.
Bv. geschillenprocedure: geen onredelijke lange behandeling: Antwerpen, 23
maart 2010:
Het is onaanvaardbaar dat de administratie 15 en 17 jaar wacht om
aanslagen te vernietigen wegens een ontoereikende motivering van
de berichten van wijziging die de aanslagen voorafgingen. De
administratie heeft aldus een fout begaan doordat haar werkwijze de
rechten van verdediging van de belastingplichtige heeft geschaad.
5. BESPREEK HET ARREST VAN HET EHRM VAN 10 NOVEMBER 2020
Een fiscus moet redelijk handelen. Bv. geschillenprocedure: geen onredelijke lange behandeling
(rechten verdediging).
EHRM, 10 november 2020 ( Vegotex ):
Een fiscale procedure, die is begonnen op de dag waarop de belastingplichtige
in kennis werd gesteld van het voornemen van de belastingadministratie om zijn
belastingaangifte te wijzigen en hem een belastingverhoging op te leggen en is
geëindigd met een arrest van het Hof van Cassatie en dertien jaar en zes
maanden heeft geduurd, moet als onredelijk lang worden beschouwd en vormt
een schending van artikel 6, § 1 van het Europees verdrag, ook al vertoonde de
zaak een zekere complexiteit en waren niet te verwaarlozen financiële belangen in
het spel.
6. BESPREEK HET VERBOD OP WILLEKEUR BIJ DE FISCALE PROCEDURE
Verbod op willekeur
Wanneer de fiscus gaat optreden, dan moet dat op een correcte, redelijke manier gebeuren en
redelijkheid impliceert dat er ook geen willekeur mag zijn. Wat betekent dit? Concreet houdt dit in
dat de fiscus moet gaan taxeren op basis van juiste feiten, op basis van juiste interpretatie van de
feiten en op basis van gevolgtrekkingen die mogelijk zijn. Dat zijn de drie belangrijke criteria die de
fiscus moet respecteren om niet te willekeurig te gaan optreden. In de praktijk lijkt dit nog altijd een
probleem.
7. WELKE PROBLEMEN ZIJN ER MET HET INZAGERECHT VAN DE BELASTINGPLICHTIGE?
Inzagerecht impliceert dat belastingplichtige op basis van wetgeving op de openbaarheid van bestuur
het recht heeft op passieve openbaarheid. Dat betekent dat de belastingplichtige in staat moet zijn
om zijn administratief dossier bij de overheid te kunnen inzien. Dat is de passieve openbaarheid. Die
passieve openbaarheid is niet absoluut. Artikel 6 van de Wet Openbaarheid van Bestuur bepaalt een
aantal uitzonderingsgronden voor deze passieve openbaarheid van bestuur. Deze wet zegt dat de
passieve openbaarheid mag worden geweigerd wanneer het belang van de openbaarheid niet
opweegt tegen de bescherming van een van de volgende belangen zie artikel. Een
belastingplichtige komt in conflict met de fiscale administratie. De fiscus valt binnen in een bedrijf en
die zaakvoerder wil weten wat er aan de hand is en vraagt inzage in zijn administratief dossier. De
Wet Openbaarheid bestuur schrijft voor dat er passieve openbaarheid moet zijn, dat die persoon het
,recht heeft om zijn dossier in te zien, maar de fiscus kan op basis van die 8 uitzonderingsbepalingen
van art 6 de inzage gaan weigeren, wat zeer vervelend is voor de belastingplichtige.
8. WELKE PROBLEMEN ZIJN ER MET HET HOORRECHT VAN DE BELASTINGPLICHTIGE?
Het recht om gehoord te kunnen worden. Ook op fiscaal vlak speelt dit een belangrijke rol.
Voornamelijk in het kader van een geschillenprocedure. Dus wanneer een belastingplichtige niet
akkoord is met de fiscale taxatie moet elke belastingplichtige het recht hebben om gehoord te
worden. Wat als dat hoorrecht niet wordt gerespecteerd? Is dit dan cruciaal voor de fiscale
procedure? Ook op dat vlak lijkt de RS niet op dezelfde lijn te zitten. Eerste vraag: als er geen
hoorrecht is, is dit dan cruciaal naar de taxatie zelf toe? In principe niet. De taxatie is gevestigd, er is
belast geworden, alleen in het kader van de daaropvolgende geschillenprocedure wordt het
hoorrecht miskend. Dat betekent dat de geschillenprocedure as such kaduuk is, dus wat problemen
geeft, maar niet noodzakelijk de belastingheffing zelf. Daar is eigenlijk geen probleem mee. Dat lijdt
dan niet tot de nietigheid van de aanslag. Dit is bevestigd door de RB in Antwerpen in een vonnis van
11 januari 2019.
Zie volgende arresten:
Gent 24 september 2019
o Waar de geïntimeerde in zijn bezwaarschrift van 12 april 2016 had verzocht om
gehoord te worden en om inzage te krijgen in het administratief dossier, kan het hof
enkel vaststellen dat dit niet is gebeurd. Op 13 oktober 2016 nam de appellant reeds
een beslissing.
o De Vlaamse Belastingdienst betwist niet hiermee de artikelen 7 van het decreet van 26
maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur alsook artikel 3.5.8.0.1 VCF te
hebben geschonden. De fout in hoofde van de appellant staat vast.
o Aan de geïntimeerde werd met andere woorden de kans op tegenspraak in de
administratieve fase ontnomen. Teneinde de beoogde tegenspraak te bekomen, diende
de geïntimeerde een vordering in rechte in te stellen.
o Het verlies van voormelde reële kans is te wijten aan de fout begaan door de appellant.
Bij gebrek aan concrete en objectieve gegevens die toelaten deze morele schade te
begroten, kan het verlies van de kans op tegenspraak in de administratieve fase enkel
billijkheidshalve worden begroot. Het hof bepaalt de schade in redelijkheid en billijkheid
op 100,00 euro.
Gent 26 november 2019
o De geïntimeerde merkt terecht op dat het verzoek van de appellante tot kwijtschelding
van intresten ( inzake erfbelasting ), geen formele bezwaarprocedure is. Er is geen
wettelijke (of decretale) regel die in die situatie de administratie verplicht een hoorrecht
van de belastingplichtige na te leven. Het hoorrecht is geen absoluut recht en hier
evenmin op straffe van nietigheid voorgeschreven. Maar zelfs bij een minnelijk verzoek
van de burger ten aanzien van de overheid waarbij de burger vraagt om gehoord te
worden, kan het miskennen van die vraag aangemerkt worden als een schending van
de beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de beslissing van Vlabel blijkt zeer duidelijk
dat het horen van de appellante niet tot een ander oordeel zou geleid hebben.
o In de visie van Vlabel was het duidelijke resultaat een gegronde reden om de appellante
niet te horen. Het niet horen van de appellante als zijnde een principiële schending van
het beginsel van de fair-play, is hier concreet als een zeer lichte fout aan te merken. Die
lichte fout laat niet toe om aan de appellante een compensatie te voorzien.
9. BESPREEK DE MOTIVERINGSPLICHT VAN FISCALE BESTUURSHANDELINGEN.
Administratieve rechtshandelingen die een concreet gevolg hebben voor de rechtsonderhorige moet
gemotiveerd worden. De burger moet weten waarom de overheid een bepaalde rechtshandeling
stelt. Dat is uiteraard iets wat voorgeschreven door het administratief recht en waar ook
wetgevingen rond bestaat. Wet 19 juli 1991: administratieve beslissingen moeten worden
gemotiveerd, maar het is ook een beginsel van behoorlijk bestuur. Motivering moet in de
, administratieve beslissing tot uiting komen en mag niet naderhand aangevuld worden. A posteriori
motivering kan niet aanvaard worden.
De volgende vraag is dan natuurlijk, wat is dan het rechtsgevolg van rechtshandelingen die niet
gemotiveerd zijn? Zijn die dan nietig? Of moet dat ergens genuanceerd worden?
Nuancering Cass. 17 november 2006 (enkel nietigheid bij belangenschade)
o Het niet respecteren van de verplichting tot formele motivering leidt niet
noodzakelijkerwijze tot de niet-toepassing van de betrokken bestuurshandeling. Dit zal
pas het geval zijn wanneer diegene ten voordele van wie deze formaliteit is
voorgeschreven geschaad werd in zijn rechten omwille van het niet respecteren
daarvan. Indien blijkt dat de bestuurde kennis heeft gehad van de motieven van een
handeling door een ander middel dan de formele motivering en dat deze kennisname is
tussengekomen in omstandigheden die hem niet hebben belet om zijn rechten te doen
gelden, dient te worden erkend dat het doel van de formele motivering werd bereikt
zodat in een gelijkaardige omstandigheid het niet respecteren van de verplichting tot
formele motivering niet tot de niet-toepassing van de betrokken bestuurshandeling zou
hebben kunnen leiden.
Als de rechtshandeling niet werd gemotiveerd, maar de belastingplichtige op
een andere manier achter de motivatie kan geraken, dan is er geen sprake van
nietigheid.
Er zijn ook bijzondere bepalingen die naar de motivering verwijzen zoals art 346 en 375 WIB92. Dat
gaat vooreerst over het bericht tot wijziging van aangifte, dus de fiscale administratie wenst af te
wijken van de aangifte van de belastingplichtige. Wanneer de fiscus afwijkt van de aangifte van de
belastingplichtige zonder te motiveren, dan is de aanslag die daarop volgt nietig omdat de
belastingplichtige niet weet waarover het gaat. Maar die nietigheid is relatief want de fiscus heeft als
het ware een tweede zit. Dat is een andere procedureregel nl. die de fiscus toelaat dat wanneer een
aanslag werd vernietigd wegens niet motivering om binnen de 6 maanden een nieuwe aanslag te
gaan vestigen. De fiscus kan dan m.a.w. de vormfout gaan regulariseren en de belastingplichtige
alsnog gaan taxeren.
Ook de fameuze Charter van de Belastingplichtige schrijft de motiveringsplicht voor. Dat is de wet
van 4/08/1986 die voorziet van een specifieke motivering bij het opleggen van fiscale sancties. Als
dat niet gebeurt? Nietigheid of ander rechtsgevolg? Daar is de RS die zegt dat het een nietige
motivering is die de nietige rechtshandeling met zich meebrengt. Maar hier ook kan de fiscus de
vormfout gaan regulariseren door het vestigen van een nieuwe aanslag met een duidelijk
gemotiveerde sanctionering.
College 2:
10. WAT IS DE DRAAGWIJDTE VAN HET ZORGVULDIGHEIDSBEGINSEL IN DE FISCALE
PROCEDURE? GEEF VB.
We verwachten van de fiscale administratie dat men de wetgeving gaat respecteren. Als dat niet
gebeurt, dan handelt de administratie niet zorgvuldig.
Gent 8 december 2015
o Door geen hoorrecht te organiseren wordt aan de belastingplichtige niet de kans
geboden standpunt in te nemen omtrent de onontvankelijkheid van het bezwaar
wegens het ontbreken van een rechtsgeldige volmacht. Op die wijze verhinderde de
administratie de belastingplichtige om de onregelmatigheid te verhelpen bijvoorbeeld
door middel van een bekrachtiging van de volmacht. Het hof concludeert dat deze
houding in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur en dan meer in het
bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel.
Antwerpen, 21 februari 2012