Samenvatting Inleiding tot de bedrijfskunde 2021-2022
1. Context: een zakelijke instelling ontwikkelen
1.1 Bedrijven als open systemen
Organisaties worden hier gezien als open (1) systemen (2):
1. organisatie is onderdeel van een omgeving (en staat dus niet op zichzelf (gesloten))
2. componenten staan in interactie en zijn afhankelijk van elkaar om gedeeld doel te bereiken
Input van middelen (zoals arbeid, kapitaal, natuur, kennis) worden getransformeerd tot output van
producten/diensten
Organisaties kunnen opgedeeld worden o.b.v. de aard van de output:
1. Industriële ondernemingen of producenten
- tastbare, fysieke output = producten
- kapitaalintensief
- toetredingsdrempel = nood aan kapitaal/voldoende capaciteit om schaalvoordelen te
kunnen bekomen
2. Handelsondernemingen
- verhandelen fysieke producten = kopen en verkopen van goederen
3. Dienstenondernemingen of dienstverleners
- ontastbare output
- kennis- en arbeidsintensief
- maakt vaak deel uit van transformatieproces van andere organisaties
(vb. transport, accounting, verzekeraars, marketing…)
! Onderscheid tussen producten en diensten wordt in realiteit steeds kleiner, aangezien producenten
steeds meer ook diensten aan bieden
vb. dienst na verkoop, IBM die als computerproducent ook consultancy en onderhoud aanbiedt
servitizatie = product wordt uitgedacht in functie van oplossen van een probleem voor de klant
1.2 Waardecreatie
1. Doel = winst creëren?
bedrijf of onderneming
2. Doel = financieel efficiënt opereren, break-even draaien met ruimte voor investeren?
non-profitorganisatie
Doel van elke organisatie/bedrijf = waardecreatie voor de doelgroep
als je dit niet kan realiseren heb je geen klanten en komt het voortbestaan dus in gevaar
Rode draad doorheen cursus: KPW-schema = Kosten < Prijs < Waarde
Klantenwaarde = prijs die klanten willen betalen, = sterk afhankelijk van de perceptie van de klanten
belangrijk voor opbouwen van marktgerelateerd activa (middelen) zoals marktreputatie,
partnerrelaties en user base, aangezien deze leiden tot financiële waarde
1
,Samenvatting Inleiding tot de bedrijfskunde 2021-2022
Superieure klantenwaarde = waargenomen voordelen van product/dienst > verwachte voordelen
Hoe klantenwaarde creëren?
1. Directe kostenbesparing lagere prijs, financieel voordeel
2. Indirecte kostenbesparing
3. Differentiatie
1.3 Soorten kosten
Schaalvoordelen = economies of scale
= gemiddelde kost per eenheid output vermindert bij stijgende output
vaste kosten kunnen gespreid worden over bijkomende output
vaak zal operationele efficiëntie ook stijgen waardoor ook variabele kosten lager zijn
! Meestal U-vormige curve gemiddelde kost zal afnemen tot minimum efficient scale
= punt waarop schaalvoordelen uitgeput zijn
Constante schaalopbrengsten = gemiddelde kosten blijven constant t.o.v. veranderingen in output
Schaalnadelen = gemiddelde kosten stijgen bij stijgende output (door meer onderhoud, overwerk…)
Voordelen van bereik = economies of scope
= besparen dankzij breder bereik van activiteiten
TC(Qx, Qy) < TC(Qx,0) + TC(0,Qy)
Beschikbare middelen kunnen eveneens gebruikt worden bij productie/ontwikkeling van
gerelateerde producten/diensten
vb. kennis voor ontwikkelen van chemisch mengsel nodig voor industriële tape, kan ook gebruikt
worden voor productie van post-its
Marginale kost = mate waarin totale kost stijgt wanneer de output stijgt met 1 eenheid
= [TC(Q + ∆Q) – TC(Q) ] / ∆Q
1.4 (On)afhankelijkheid in waardecreatie
Hoe vrij een bedrijf is om waarde te creëren is afhankelijk van:
1. Beschikbare middelen (in het land)
2. Regels en wetgevingen
3. Verwachtingen van de klanten
4. Acties van concurrenten
2
, Samenvatting Inleiding tot de bedrijfskunde 2021-2022
5. …
Dit kan zich uiten op 2 niveaus:
1. Micro-economie
= vraag en aanbod; focus op consument, producent en afzonderlijke goederen
! ceteris paribus = in de veronderstelling dat alle andere factoren constant blijven
Vraagcurve = relatie tussen prijs en gevraagde hoeveelheid van een goed in de veronderstelling
dat men streeft naar maximale behoeftebevrediging, meestal negatief verband
Verschuiving LANGS vraagcurve = aanpassing in prijs/hoeveelheid
Verschuiving VAN vraagcurve = aanpassing in één van de andere factoren
inkomen, voorkeur, # consumenten, prijs van ander goed
! inferieure goederen = bij stijgend inkomen, minder vraag
Aanbodcurve = relatie tussen prijs en aangeboden hoeveelheid van een goed veronderstellend
dat men winstmaximalisatie nastreeft, meestal positief verband
Verschuiving LANGS aanbodcurve = aanpassing in prijs/hoeveelheid
Verschuiving VAN aanbodcurve = aanpassing in één van de andere factoren
productiekosten, beschikbare techniek, # producenten
2. Macro-economie
= economische systemen en aard van concurrentie in vrijemarktsystemen, focus op gehele
markt van een land
Verschillende soorten economieën:
- Vrijemarkteconomie = wat, hoe, hoeveel, wie… is eigen keuze
kapitalisme, invisible hand
- Planeconomie = verdeling van middelen/ondernemen wordt door overheid gereguleerd
communisme
- Gemengde economie = overheid grijpt in voor prijsregulatie en om concurrentie en
economische stabiliteit te bevorderen
socialisme
! monetair beleid: ECB gebruikt 4 instrumenten om geldhoeveelheid te beïnvloeden:
1. Veranderen van verplichte reserves van banken
2. Veranderen van discontovoet = rente die bank betaalt om te lenen bij ECB
3. Valutatransacties in open markt verandering in aankoop van staatsobligaties
4. Selectieve kredietbeheersing = verandering in kredietvoorwaarden voor leningen
Verschillende marktvormen, afhankelijk van aantal aanbieders en aard van de goederen:
(steeds veel vragers)
Markt met volkomen (zuivere) concurrentie
= niemand heeft economische macht om prijs te beïnvloeden
3