Ontwikkelingspsychologie Scheerlinck Celien
INLEIDING
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
= Levenslooppsychologie, wetenschappelijke studie naar patronen van groei, veranderingen
en stabiliteit vanaf conceptie tot aan de dood.
Wetenschappelijke benadering = baseren zich op hypotheses, onderzoeken,
wetenschappelijke bewijzen om de ontwikkeling aan te tonen
Vb. Psychofysiologische methodes
Menselijke ontwikkeling = inzicht krijgen in bepaalde aspecten (kenmerken en
eigenschappen) het wordt gezien als continu proces
Elke persoon ontwikkelt doorheen zijn hele leven (van conceptie tot aan de dood)
ONTWIKKELING
= Het veranderen van een aanwezige structuur, er zijn gedragsveranderingen van begin tot
het eind van het leven. Er worden nieuwe vaardigheden/mogelijkheden verworven of
verloren. Het is een levenslang proces waarbij er sprake is van geleidelijke verandering.
Vb. Lies kon vroeger haar tenen in haar mond brengen, nu is ze 10 en kan ze dit niet meer omdat ze
niet zo meer lenig is.
ACTUELE VRAAGSTUKKEN
3 belangrijke actuele vraagstukken:
1. Continue en discontinue verandering
Continue verandering = de ontwikkeling gebeurt geleidelijk aan, het is
kwantitatief, de veranderingen gebeuren stapsgewijs en de aard van de
veranderingen blijft gelijk.
Disontinue verandering = geberut in aparte stappen of stadia, het wordt
gezien als beklimmen van een trap, het is kwalitatief.
2. Kritieke en gevoelige perioden
Kritieke periode = specifieke periode waarbij er grote consequenties
verbonden zijn aan een gebeurtenis.
Gevoelige periode = Bepaalde vermogens komen optimaal naar voren.
3. Nature en nurture discussie
Nature discussie = eigenschappen, vermogens en capaciteiten die worden
overgeërfd van de ouders genetische factor
Nurture discussie = omgevingsinvloeden die bepalend zijn voor ons gedrag
1
,Ontwikkelingspsychologie Scheerlinck Celien
4. Levensloop perspectief vs. focus op specifieke perioden
Vroeger ging de meeste aandacht uit naar babytijd en de adolescentie maar nu
richten de onwikkelingspsychologen zich op de totale levensloop.
HET LEVENSLOOP PERSPECTIEF (UITGANGSPUNTEN)
4 belangrijke uitgangspunten:
1. Ontwikkeling is levenslang proces
Bij elke levensfase kan verandering optreden op verschillende domeinen (cognitief,
emotioneel,…)
Vb. Tijdens de jongvolwassenheid treden vele veranderingen op, studies afmaken, het huis
verlaten,…
2. Ontwikkeling is multi - dimensioneel en multi directioneel
Multi – dimensioneel = ontwikkeling op verschillende domeinen (lichamelijk,
cognitief,…)
Multi – directioneel = toename en afname van vaardigheden en kennis op
verschillende gebieden
3. Ontwikkeling is plastisch (veranderbaar) in elke leeftijdsfase
4. Ontwikkeling wordt beïnvloed door meerdere interagerende factoren
Mensen die tot bepaald “cohort” behoren zijn onderhevig aan normatieve
gebeurtenissen.
Cohort = generatiegenoten (Vb. Jongeren)
Normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die binnen een groep op dezelfde
manier voltrekken, kunnen biologisch, historisch, sociaal of cultureel zijn.
Niet normatieve gebeurtenissen = specifieke, atypische gebeurtenissen die plaats
vinden in het leven van een persoon op bepaald tijdstip dat andere personen dit niet
meer kunnen overkomen. grotere invloed op onze ontwikkeling
Vb. Op 27ste borstkanker krijgen.
Verschillende normatieve gebeurtenissen:
Historische normatieve invloeden = biologische en omgevingsinvloeden die
gemeenschappelijk zijn voor mensen van bepaalde generatie
Leeftijdsgebonden normatieve invloeden = biologische en omgevingsinvloeden die
gemeenschappelijk zijn voor mensen in bepaalde leeftijdsgroep
Socio – culturele bepaalde normatieve invloeden = etnische afkomst, sociale klasse,
…
DE REIKWIJDTE VAN HET VAKGEBIED
Bij de ontwikkelingspsychologie ligt de focus het meeste op leeftijdscategorie en
ontwikkelingshtema.
2
,Ontwikkelingspsychologie Scheerlinck Celien
Ontwikkelingsfasen:
1. Prenatale ontwikkeling
2. Geboorte en pasgeborene
3. Babytijd (eerste levensjaar)
4. Peutertijd (tss.1-3j)
5. Kleutertijd (tss. 3-6j)
6. Lagere schooltijd (tss. 6-12j)
7. Adolescentie (tss. 12-20j)
8. Jongvolwassenheid (tss. 20-40j)
9. Volwassenheid (tss. 40-60j)
10. Ouderdom (60j tot dood)
Elke ontwikkeling bevat biologische oorzaken en het wordt ook beïnvloed door de omgeving.
Ontwikkelingsdomeinen:
1. Lichamelijke ontwikkeling
2. Motorische ontwikkeling (grove en fijne)
3. Tekenontwikkeling (maakt deel uit van motorische en spelontwikkeling)
4. Perceptuele ontwikkeling (zintuigen)
5. Seksuele ontwikkeling (seksualiteit, leren kennen en verkennen van eigen lichaam en
andere kinderen, gevoelens,…)
6. Sociaal – emotionele ontwikkeling
7. Cognitieve ontwikkeling (denken)
8. Taalontwikkeling (taal, communicatie, praten, lezen, schrijven,…)
9. Morele ontwikkeling (goed en kwaad)
10. Spelontwikkeling (leren door te spelen)
11. Persoonlijkheidsontwikkeling (eigen ik en identiteit)
Horizontale samenhang = ontwikkelingsgebieden binnen 1 leeftijdsfase
Bijvoorbeeld: Bas (15 jaar) voelt zich slecht in zijn vel en heeft een laag gevoel van eigenwaarde
omdat hij lichamelijk minder aantrekkelijk is dan hij hoopte.
Verticale samenhang = samenhang binnen 1 ontwikkelingsdomein
Bijvoorbeeld: Bij het tekenen leert een kind eerst krabbelen en dan geometrische figuren maken.
3
, Ontwikkelingspsychologie Scheerlinck Celien
THEORETISCHE PERSPECTIEVEN
Deze perspectieven zijn behandeld om het gedrag van kinderen of jongeren te gaan
bekijken.
Psychodynamisch perspectief van Freud (psychoanalytische theorie) en Erikson
(psychosociale theorie)
Freud richtte zich op het ego en het onbewuste
Erikson onderscheidde 8 aparte ontwikkelingsstadia die gekenmerkt werden door
conflicten die moeten opgelost worden.
Behavioristische perspectief
Bekende voorbeelden zijn operante en klassieke conditionering van Skinner en de
sociaal – cognitieve leertheorie van Bandura. Ze observeren het gedrag van buitenaf,
het gedrag wordt bepaald door invloeden van buitenaf.
Cognitief perspectief
Richt zich op verbanden tussen ontwikkelingsgebieden. (Bronfenbrenner en zijn
micro, meso, macro, exo en chronosysteem & Vygotsky met zijn sociaal culturele
theorie)
Evolutionair perspectief
Gedrag toeschrijven aan overgedragen genen.
4