Op weg naar meesterschap A : pedagogisch handelen
Hoofdstuk 1: Het pedagogisch model
Didactisch handelen Pedagogisch handelen
Doel:
Veilig leer- en leefklimaat in de klas
Stimulerend leer- en leefklimaat in de klas
Gestructureerd leer- en leefklimaat inde klas
Leerlingen motiveren
,1 Componenten van het pedagogisch handelen
,2 Het kind en zijn psychologische basisbehoeften
We vertrekken steeds centraal vanuit het kind. En dat kind heeft een
aantal psychologische basisbehoeften (autonomie, verbondenheid,
competentie).
Er kunnen geen twee gelijke kinderen in jouw klas zitten. Je benadering
en je aanpak van elk kind zal anders zijn. Je kan voor de klas dezelfde
regels opstellen, maar de manier waarop je bijvoorbeeld een compliment gaat geven gaat
verschillend zijn.
Verbondenheid: ik hoor erbij
Kinderen hebben behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Als je aandacht hebt voor een warme en
hechte band met je leerlingen vergroot je de kans dat de kinderen zich aanvaard en op hun gemak
voelen.
Competentie: ik kan het
Kinderen hebben behoefte om dingen te kunnen, om dingen goed te doen. Ik zal dus het
zelfvertrouwen van de kinderen stimuleren waardoor kinderen niet meer gestimuleerd zijn om hun
beste te doen en er voor te gaan.
Autonomie: ik wil het zelf
Kinderen willen niet alleen gestuurd worden door iemand anders, ze willen ook zelf sturing geven
aan wat ze doen. Je biedt dus situaties aan, geeft opdrachten waarin kinderen zelf keuzes kunnen
maken en beslissingen nemen
3 De basishouding van de leerkracht
Geel: Het antwoord als pedagoog/opvoeder
Hoe doe je dat? =>
(ondersteunen, vertrouwen, waarderen , uitdagen).
Waarderen
Dit omvat het onvoorwaardelijk accepteren van het zijn van elk kind:
"Ik ben blij met jou om wie je bent." Het soort ervaart dat het er mag zijn met al zijn kenmerken, Dat
houdt echter niet in dat we zomaar alle gedrag van het kind accepteren hebben. Bepaald gedrag
(bijvoorbeeld een ander soort knijpen, steeds het antwoord roepen, de zwemzak al of niet van een
ander soort wegschoppen ..) kunnen en zullen we niet accepteren. In elf relatie met de kinderen
gaan we echter nog een stapje verder, we accepteren het kind niet alleen, we waarderen het kind in
wat het kan en doet ook al is dat niet heel beperkt. Waarderen letterlijk 'op waarde schatten'. Voor
je omgang met de kinderen houdt dit in dat je de kinderen serieus neemt, hun kwaliteiten erkent en
er een beroep op doet, hun talenten stimuleert, hen verantwoordelijkheid geeft en hen betrekt bij
beslissingen die je in het kader van het klasgebeuren neemt.
, Ondersteunen
Ondersteuning bieden houdt in dat je het kind een helpende hand biedt om de wereld rondom zich
met zelfvertrouwen te verkennen. Hierdoor ervaart het soort in relatie met de andere het ontstaan
en de bevestiging van vertrouwen in zichzelf (Woltjer en Janssens, 2014).
Uitdagen
Dit houdt in dat je het kind activeert, op verkenning laat gaan, zaken laat ervaren en ontdekken, laat
experimenteren, eigen beslissingen laat nemen, enz. waardoor het zich verder ontwikkelt in zijn
kunnen en zijn. Zo ontdekt een kind aan wie het is en wat zijn talenten zijn.
Vertrouwen
Vertrouwen geven betekent dat je het kind laat ervaren dat je in hem gelooft. I gaat niet
voortdurend controleren, maar juist loslaten. Loslaten betekent gisteren echter niet 'doe maar wat',
maar wel dat je het soort ontdekkingsproces gunt. We stellen ons op als leerkracht blijvend
beschikbaar op en stemmen elf ondersteuning af op de noden van het kind (ondersteunen). Het
wordt hierbij duidelijk dat de basishoudingen van de leerkracht onderling met elkaar verbonden zijn
en elkaar vanwege kunnen versterken.
4 Contexten waarbinnen opvoeden plaatsvindt
Blauw: Rond de leraar/opvoeder en het kind zijn er contexten die het
moeilijk maken of dat net ondersteunen of net niet ondersteunen.
Opvoeden vindt altijd plaats in contexten. De contexten zijn: buurt,
peergroup, school, leerkracht, thuiscontext.
Het is donkerder gekleurd bij ‘school’ en ‘leerkracht’, omdat we in de
opleiding lager onderwijs zitten, dus het is meer gefocust op ons.
4.1Thuismilieu
De actoren zijn hier de primaire opvoeders van het kind die in gezinsverband samenleven. Gezin mag
hier niet traditioneel opgevat worden: alle mogelijke gezinsvormen horen hier thuis. Deze context
omvat ook grootouders en andere familieleden waar het kind veelvuldig mee in contact is.
De school en het gezin zijn de belangrijkste partners in de opvoeding van het kind en aldus beide een
essentiële bijdrage leveren in het versterken van de basisbehoeften bij het kind.
Een open communicatie en houding naar elkaar zijn uiterst belangrijk in functie van de
ontplooiingskansen van elk kind. Een duurzame relatie waarin vertrouwen tussen beide partijen
centraal staat, is dus cruciaal, maar is zeker niet altijd evident.