Eline Bunnik
Menselijke erfelijkheidsleer
P0W79a – AJ 2021 – 2022
Examen: mondeling waarbij drie grote open vragen en enkele meerkeuzevragen zonder giscorrectie.
Voorbereidingstijd van minstens een uur.
Focus = gedragsfenotypes.
1. Genetica – inleiding
Verschillende syndromen die ze zien binnen het UZ:
Fragiele x syndroom
Noonan syndroom
Down syndroom
Velo – cardio – faciaal
Maar ook kinderen via een ontwikkelingsvertraging zoals verstandelijke beperking.
1.1. Oorzaken verstandelijke beperking
Verworven oorzaken zoals een infectie van de moeder
Genetische oorzaken
o Chromosale afwijkingen (down syndroom)
o Monogene afwijkingen (fragiele x syndroom)
Afwijkingen van het centraal zenuwstelsel
Onbekend
1.1.1.Omgevingsfactoren
Prenataal dus voor de geboorte bij de zwangere vrouw
o Infecties
o Medicatie
o Alcohol
o RX
Perinataal dus bij de geboorte
o Geboortetrauma moet zeer ernstig zijn, want dit wordt vaak in vraag gesteld: was
het echt een moeilijke geboorte of was er al iets bij de foetus?
Postnataal dus na de geboorte
o Infecties
o Epilepsie
o Trauma (zoals verkeersongeluk)
Overzicht
Deel 1:
A:Familie-anamnese
B. Persoonlijke voorgeschiedenis
C. Lichamelijk onderzoek
D. Technisch onderzoek
E. Andere bijkomende onderzoeken
F. Belang van genetisch onderzoek
Deel 2: syndromen
Chromosomen en chromosomale afwijkingen
Mendeliaanse erfelijkheid
, 1.2. Familie – anamnese (A)
Patiënt komt op raadpleging en men wilt weten hoe het in de familie is, bv zijn er nog mensen met
een verstandelijke beperking. Hier maakt men dan een stamboom op adhv symbolen.
Consanguiniteit is belangrijk, dit is bloedverwantschap.
Abortus of miskraam ook belangrijk ivm IVF
Voorbeeld stamboom met drie generaties.
Grootmoeder had een probleem van katarakt
o Zij was mild aangedaan, maar het klinisch beeld
werd naarmate je verder ging in de generaties
erger
Zij hadden drie kinderen (1 zoon, 2 meisjes en 1
plotseling overleden)
Zij opnieuw kinderen en hierbij 2 kinderen met
verstandelijke beperking, 1 kind neonataal overleden
adhv ademhalingsproblemen
Vragen:
1. Hoe ver in familie teruggaan?
a. Broers, zussen, ouders, nonkels en tantes en grootouders is eigenlijk al een groot
beeld MAAR dit is niet in elke familie mogelijk (bv geen info of contact)
2. Wat is belangrijke informatie en relevant om tot een diagnose te komen?
a. Bv stamboom met katarakt, was nu wel relevant maar is niet altijd zo.
Moeilijk om van te voren uit te maken, maar deze dingen worden altijd aangeduid:
Kinderen met aangeboren aandoeningen
o Bv neefje of nichtje heeft ook een verstandelijke beperking, kan nuttig zijn om hun
ook eens te onderzoeken dus de familieleden
Leerstoornissen
(Kinder)psychiatrische problemen
Kanker in familie
, 3. Geen problemen in familie, maar er situeert zich toch iets erfelijks
a. X – gebonden overerving: alle meisjes hebben de verstandelijke beperking en de
jongen niet (maar meisjes gedragen zich normaal, jongens niet maar dan is het toch
erfelijk)
b. Autosomaal recessieve overerving: bedacht op zijn
c. Chromosale translocatie: bepaalde stukken van chromosomen die verplaatst zijn en
kan aanleiding geven tot ivf problemen of verstandelijke beperking
4. Familiaal is niet steeds erfelijk
a. Zoals FAS = foetaal alcohol syndroom. Dit is niet genetisch maar wel VERWORVEN.
b. Zoals grootte van de mensen
1.3. Persoonlijke voorgeschiedenis (B)
Na de stamboom willen we ook weten wat de voorgeschiedenis van het kind zelf is.
1.3.1.Zwangerschap en bevalling
Hier willen we info over krijgen, hoe verliep het en waren er eventuele medische problemen?
Soms zeggen de mensen oorzaken terwijl dit geen verklaring is voor een probleem zoals een
week antibiotica nemen, gevallen zijn…
o Moet echt een ernstig trauma zijn om een verklaring te zijn voor leerproblemen of
verstandelijke problemen
o Geeft wel aan dat ouders sowieso een verklaring zoeken voor het gedrag van hun
kind
géén oorzaak van leerproblemen:
o verschieten,
o stress omwille van overlijden in familie
o een week antibiotica voor verkoudheid,
o eens gevallen
1.3.2.Geboorte
Opnieuw info nodig over:
tijdstip (hoeveel weken?)
geboortegewicht, lengte, hoofdomtrek
aanpassing na geboorte
voedingsproblemen?
!! zuurstoftekort bij de geboorte = uitzonderlijke oorzaak van een handicap, maar als deze niet goed
gedocumenteerd is dan wordt dit vaak in twijfel gesteld (was er dan al niet iets?)
1.3.3.Ontwikkeling van de persoon
Vragen altijd aan de mama:
wanneer heb je iets opgemerkt?
Tijdstip van lachen, zitten, stappen, eerste woordjes
Gedragsproblemen , want er kan niet altijd uiterlijk iets gezien worden zoals bij
downsyndroom.
! Verstandelijke handicap wordt niet veroorzaakt door een ‘verkeerde’ opvoeding
1.3.4.Medische problemen
Heeft het kind operaties of hospitalisaties achter de rug? Welke aandoeningen waren dit dan?
, 1.4. Klinisch onderzoek (C)
Dan gaan ze het kind uiteindelijk onderzoeken, ze willen
info over
Intelligentie
Biometrie
Neurologische afwijkingen
Dysmorfie
Opvallend gedrag
1.4.1.Intelligentie
Gemiddeld IQ rond 100, verstandelijk beperkt situeert zich
volledig links.
Verstandelijke beperking
Definitie
o IQ onder 70
o Beperkt aanpassingsvermogen (in een tiental domeinen)
o Voor de leeftijd van 18 jaar
Voorkomen
o Meer mannen dan vrouwen
o 2-3% vd bevolking
Verstandelijke beperking: classificatie
In de kliniek houden ze rekening met ankerpunten.
WHO (1968) NIVEAU IQ
Zwakbegaafd 70 – 85
Licht 50 – 55 tot 70
Matig 35 – 40 tot 50 – 55
Ernstig 20 – 25 tot 35 – 40
Diep < 20 - 25
Onderzoek naar intelligentie
In de groep kinderen met matig ernstig zullen ze vaker tot een etiologische diagnose komen
dan in de groep met een milde verstandelijke beperking
o Wordt ook ondersteund door medische literatuur dus naarmate iQ ernstiger is
komen ze sneller tot een diagnose (voor diagnose zie dia 23)
Bij normaal en borderline hebben zij vaak een extra x of y chromosoom en hieraan zijn dan
syndromen gelinkt
o Bij meisjes is dit bv turner
o Noonan s of nf1 kunnen problemen zijn maar kan ook normaal!
Praderwilli en velocariofaciaal is eigenlijk varierend naarmate van IQ.
,Andere ontwikkelingstoornissen
Borderline intelligentie
Specifieke leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie)
ADHD
autisme
Hier spelen omgevingsfactoren vaak ook een rol (bij autisme is veel nog niet gekend naar genetische
achtergrond). Deze zijn vaak polygeen/multifactorieel.
1.4.2.Biometrie
Dit is wegen, meten, lengte van het kind en de hoofdomtrek. Dit zijn belangrijke parameters.
Evolutie hoofdomtrek
Belangrijk om ze de eerste drie jaar opvolgen, dit kan dan
een versnelde groei zijn zoals aangeduid op de foto
Ook het achterblijven van de groei kan duiden op een
probleem
Hetzelfde als groeicurve voor lengte en gewicht
Ook bij twee verschillende groottes van handen kan dit
opgevolgd worden adhv groeicurve
1.4.3.Neurologische afwijkingen
Bij kinderen die een vertraagde ontwikkeling:
motorisch trager, houterig, onzeker,
Coördinatie is moeilijker
Zwakke fijne motoriek
Spierspanning (=tonus) vaak
o lager (hypotonie)
o hoger (hypertonie)
Ze doen een afwijking neurologisch onderzoek als:
te hoge / lage spierspanning
abnormale bewegingen
afwijkende reflexen
epilepsie
, 1.4.4.Dysmorfie
Soms zie je bij een kind al dat er iets aan de hand is (bv kind met downsyndroom). Ze fotograferen de
patiënten vaak om de kenmerken vast te leggen.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
majeure kenmerken:
o bv teveel tenen = preaxiale polydactylie
o bv lipspleet
o bv aangeboren hartafwijking
o …
mineure kenmerken: zien we ook terugkomen bij de mensen in de algemene bevolking
o clinodactylie = er zit een knik in de vingers (bv gebogen pink) en dit is door een kleine
onderontwikkeling van het laatste vingerkootje
o upsweep = soort patroon van de haren
o hypotelorisme = ogen staan te kort bij elkaar
o webbing = vliesjes tussen de vingers
Heel vaak wordt er gezien dat de tweede en derde teen met elkaar versmolten zijn. Dit is een
partiele syndactolie.
Kinderen die er wat anders uitzien:
Een aantal kenmerken die ook bij andere personen voorkomen, maar vaker bij personen met
ontwikkelingsstoornissen.
Al deze dingen willen we samenleggen om tot een
syndroom, associatie (= kenmerken bij elkaar zetten, is niet
altijd per se een genetische oorzaak) of sequence te
komen.
Kunnen we er een synthese van maken die ons
meer inzicht geeft hoe we verder moeten gaan om
het ook preventief te voorkomen. Dit is soms heel
gemakkelijk, maar kan ook moeilijk zijn als we het
niet aan de buitenkant zien.
We hebben dus verschillende diagnoses:
1. Diagnose op het zicht
o Frequent
o Vroeger al eens gezien
2. Specifieke kenmerken
o Gemakkelijk om te gaan zoeken
3. Aspecifieke kenmerken
o Niet gemakkelijk om te gaan zoeken
o (strabisme = scheelzien)
1.5. Klinisch onderzoek (C)
Is er nu opvallend gedrag?
Gedragsfenotypes = definitie. Zeer belangrijk om dit te onthouden, bij alle syndromen kan je dit
dus gebruiken.
“ een karakteristiek patroon van stoornissen op vier gedragsaspecten (motorische, cognitieve,
linguistische en sociale vaardigheden) dat consistent geassocieerd is met een biologische
stoornis. In een minderheid past dit GF binnen een psychiatrisch beeld; meestal zijn de
gedragingen evenwel niet te klasseren onder een bekende psychiatrische stoornis”