Micro-economie voor managers A
Part 1: introduction to economics (chapters 1&2)
-‘Kiezen is verliezen’: kiezen voor X verlies van Y
- Baat > kosten (economische kost) goeie beslissing
Hoe maken mensen beslissingen?
1) ‘keuzes maken’
2) ‘denken in opportuniteitskosten’
3) ‘in de marge denken’
4) ‘reageren op prikkels’
Efficiëntie: het maximale uit haar mogelijkheden halen
Equity: de voordelen van die middelen worden eerlijk verdeeld onder de leden van de
samenleving. (VERDELING van de taart, rechtvaardige verdeling)
Opportuniteitskost:
De waarde van de verloren gegane best mogelijke alternatieve benutting
Economische ‘goede’ beslissing: waarde gemaakte keuze > veroorzaakte opportuniteitskost
Hoe bepaal je de opportuniteitskost?
• Stap 1: Welke keuze werd gemaakt ?
• Stap 2: Welke middelen werden hiertoe ingezet ?
• Stap 3: Welke alternatieve aanwending(en) was/waren mogelijk ?
• Stap 4: Wat is het beste alternatief ?
• Stap 5: Wat is de waarde van het beste alternatief ?
Vb. Naar les komen
Toepassing van denken in marge:
Situatie voor een brouwerij:
- Momenteel productie van 10.000 flesjes tegen een gemiddelde kostprijs van €0,20.
-Een potentieel nieuwe klant wil maar €0,15 per flesje betalen.
Vraag: beter niet ingaan op aanbod (want €0,15 < €0,20) ?
Antwoord: niet de gemiddelde maar wel de EXTRA (=marginale) kost om een extra flesje te
produceren, moet in rekening gebracht worden.
-Stel een extra flesje kost maar €0,10. Verkoop van een extra flesje verhoogt de winst met 0,15 -
0,10 = 0,05!
Positieve analyse: beschrijven van de situatie zoals ze nu is
Vb. een verhoging van accijnzen op tabak leidt tot een daling van de verkoop van sigaretten.
Normatieve analyse: voorschrijven van wat er zou gebeuren
Vb. de overheid moet de accijnzen op tabak verhogen omdat jongeren teveel roken.
,Part 2: Supply and demand: how markets work (chapters 3,4&5)
Chapter 3:
De markt: is het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product
• verschillende marktvormen
2 basiskarakteristieken:
1) het aantal concurrenten in de markt
• één aanbieder: monopolie
• twee aanbieders: duopolie
• enkele aanbieders: oligopolie
• zeer veel aanbieders: concurrentie
2) de aard van het aangeboden product
• Homogeen: producten die nagenoeg identiek zijn Vb. benzine
• Heterogeen: producten die duidelijk verschillend zijn Vb. kledij
Competitieve markt: een markt met veel kopers en veel verkopers, zodat elk een miniem
invloed heeft op de marktprijs.
2 eigenschappen:
1) veel vragers en aanbieders (markatomisme)
2) wordt er een homogeen goed aangeboden
Omdat de producten door de consument als identiek worden ervaren, kijkt deze enkel
naar de prijs
P
P
= kritische prijs (maximale prijs die men
bereid is te betalen voor een product)
V = marginale betaling bereidheidsfunctie
(MBB)
Vb. voor het 3de doosje, ben ik bereid 20
euro te betalen.
V Q
P
Voor elke consument is die kritische prijs anders, afhankelijk van:
- beschikbaar budget
- voorkeuren (merk, kwaliteit)
- veel keuze van producten (substituten)
De MBB (vraagcurve) is een dalende curve
Uw nut van iets neemt af, hoe meer je er van hebt
P
P Als uw budget toeneemt, dan is er een verschuiving
VAN DE curve (verschuiving door een externe effect)
Hou alle factoren constant, enkel de prijs mag
veranderen. de ceteris paribus hypothese
(prijsverandering alleen, de rest blijft gelijk) een
P
V2 beweging OP DE curve
V1
P
Q
P
, Pricetaker: er is te veel concurrentie, je zal de prijs moeten nemen zoals die in de markt
gehanteerd wordt Vb. bakker
Prijszetter: onderscheidt zich van anderen, omdat er zo weinig concurrentie is kan je de prijs
zelf kiezen Vb. een tesla
Maximaliseren van uw nut: zoveel mogelijk genieten van de producten met een beperkt
budget
Algemene vraagfunctie:
Geeft het verband weer tussen de gevraagde hoeveelheid, de prijs van het goed, de prijs van
andere goederen, het inkomen en preferenties van de consument enz.
Partiële vraagfunctie:
Wat is de invloed van één verklarende variabele (Vb. P) op de te verklaren variabele (Q)
onder de veronderstelling dat alle andere verklarende variabelen (y, pref, K,...) niet
veranderen?
!!! Andere variabelen zijn niet meer zichtbaar, maar bepalen wel
nog steeds mee de gevraagde hoeveelheid (ze worden niet meer
genoteerd omdat ze constant gehouden worden, maar ze zijn
niet gelijk aan nul!)
Wet van de vraag: omgekeerd of negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
De vraag: de hele functie
De gevaagde hoeveelheid: een bepaald punt van die vraagfunctie
Oefening: Wat is de vergelijking van deze functie?
De qiv (de gevraagde hoeveelheid) komt overeen met de x-as
De P komt overeen met de y-as
DUS: (X,Y) (qiv,P)
, 1) Vraagfunctie berekenen:
q= a+b*P Gewone vraagfunctie:
2 punten invullen: (0,5) & (100,0)
(q,p) (q,p) - Voor een gegeven prijs, hoeveel vraagt de consument?
1) 0 = a + b*5 1) -100 = 5b Lees van verticale naar horizontale as.
2) 100 = a + b*0 2) a = 100
1) 0 = 100 (a) +5b 1) b = -20
2) 100 = a 2) a = 100
q = 100-20p
2) Inverse vraagfunctie bereken: Inverse vraagfunctie:
p in functie van q
- Bij een gegeven hoeveelheid, welke prijs is de consument
(q = 100-20p) bereid te betalen voor één extra eenheid?
20p = 100-q - Marginale betalingsbereidheidcurve (MBB)
p = 100-q/20 Lees van horizontale naar verticale as
p = 5-1/20 q
Samenvatting: vraagfunctie & inverse vraagfunctie
Marktvraag: de som van de individuele vraagfuncties van alle consumenten
Elementen die de marktvraag bepalen:
Dezelfde factoren als diegene die de individuele vraag bepalen
Het aantal consumenten