Hoofdstuk 7 – De schoolperiode (6-12 jaar)
Periode van universele kenmerken: overdracht van de elementaire vaardigheden, inzichten en
attitudes die mensen nodig hebben om als een volwaardig lid van de maatschappij te kunnen
functioneren.
Westerse wereld: klemtoon op intellectuele vaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen, en op
een algemene kennis over de bredere wereld.
Niet-schoolse culturen: huishoudelijke taken, zorg voor de kleinsten, meehelpen bij de
voedselbereiding, arbeid op het veld, jacht.
- Schoolrijpheid
= schoolbekwaamheid (bv. de Toetertest = schoolrijpheidstoets). Verwijst naar een veelheid van zeer
uiteenlopende gedragsaspecten die de interactie met de school op de een of andere manier kunnen
vergemakkelijken of bemoeilijken. Bv. de toetertest: test die nagaat in welke mate de
voorbereidende vaardigheden om te leren lezen, schrijven en rekenen bij een kind aanwezig zijn.
Algemene schoolvoorwaarden:
Lichamelijke voorwaarden: gezond en goede sensomotorische uitrusting (hoort het goed?,
ziet het goed?).
Cognitief: minimale intelligentie- en taalniveau, mogelijkheid tot aandachtsconcentratie?
Sociaal: zich kunnen openstellen voor nieuwe contacten.
Dynamisch – affectief: spontane leer- en weetgierigheid, werkhouding, in staat zijn om
directe bevredigingen uit te stellen en mislukkingen te boven te komen.
Specifieke schoolvoorwaarden:
Leesvoorwaarden
Schrijfvoorwaarden
Rekenvoorwaarden
7.1 Lichamelijke en motorische ontwikkeling
7.1.1 Lichamelijke veranderingen
Voornamelijk groei in de ledematen. Er is een toename van spierweefsel. Soepele pezen en
ligamenten die de spieren verbinden met het skelet. Dit maakt hen lenig.
Tandenwissel: verlies van 20 tandjes om plaats te maken voor 32 definitieve. Dit proces begint heel
opvallend met verlies van de snijtanden. Daarna gebeurt hetzelfde met de rest van het melkgebit. De
voltooiing gebeurt rond 12 à 13 jaar.
7.1.2 Motorische ontwikkeling
1
, Grove motoriek: vorderingen op 4 terreinen:
Toenemende elasticiteit van het lichaam
Verbeterde evenwichtsbeheersing
Trefzekerheid van de bewegingen
Krachtiger worden van de bewegingen
Activiteiten die je kan organiseren: glijden op een modderbad, rolskating, paardrijden, fietsen,
klauteren, avontuurlijke activiteiten…
Fijne motoriek: wordt verwezen naar de vooruitgang die gemaakt wordt bij het tekenen en het leren
schrijven.
Spelactiviteiten: geven ook blijk van een toenemende beheersing van de fijne motoriek (bv.
mikadospel).
7.2 Ontwikkelingen in de waarneming en het mentaal functioneren
Komt in de fase van het concreet-operationele denken. Bv. Jantje gaat naar de bakker, krijgt 20 euro,
hoeveel moet Jantje betalen? Hoeveel krijgt Jantje terug? => allemaal concrete zaken.
7.2.1 Het concreet-operationele denken
- Conservatie
Behoud van hoeveelheid, vloeistof en massa (zie intuïtieve denken bij kleuters; er is een verbetering
waarneembaar).
- Classificatie
Deel van een geheel klassen zien.
Bv. Lepels – bestek
- Seriatie
Het kind kan objecten ordenen volgens een bepaalde dimensie, zoals lengte, dikte, gewicht, en
oppervlakte. Bij dergelijke rangordening moet het kind de positie van zijn voorganger en opvolger
kunnen bepalen. Bv. Als Wim groter is dan Jan, en Jan is groter dan Pieter, dan moet Wim groter zijn
dan Piet.
- De fantasie
Er is een duidelijke onderscheiding tussen fantasie en werkelijkheid (een voorkeur voor wat echt is of
echt kan). Fascinatie voor het verleden (ridders, dino’s), toekomst (ruimteschepen, …), hoe en
waarom (dingen willen weten; kinderencyclopedie raadplegen!).
- De taalontwikkeling
Schaerlaekens: de voltooiingsfase
De woordenschat blijft toenemen
Evolutie van de zinsbouw: minder fouten, complexere zinnen, …
Een andere manier van taal gebruiken:
o Aanpassen aan de gesprekspartner
o Andere kwaliteiten (creativiteit, humor, grapjes, raadseltjes, …)
2