Openbare financien samenvatting
Collectieve sector: centrale en decentrale overheid, sociale verzekeringen en gesubsidieerde
onderwijs- en zorginstellingen. Allen uitgedrukt als % van het bbp
Collectieve uitgavensector verandert in de tijd en verschilt per land. Er is meer variatie tussen
landen dan in de tijd. Dit komt door cultuurverschillen en politieke visie (de visie die een land
heeft op de rol van de overheid). Nu 50%
De ontwikkelingen over tijd vonden plaats in vier fases.
1. Fase 1 was tot aan de eerste wereld oorlog
2. fase 2 in de jaren 30 met de tweede wereld oorlog, grote depressie en de wederopbouw
3. fase 3 de bezuiniging en hervorming
4. fase 4 stijging omtrent de grote depressie en corona.
Tijdens een crisis loopt een uitgavenquote op. Er is een direct effect (zichtbaar) zoals redding
van de banken (grote depressie) en steunmaatregelen (corona). Ook is er een indirect effect
zoals lagere belasting- en premieopbrengsten, hogere uitgaven voor sociale zekerheden en
noemereffect.
Uitgaven van de collectieve sector zijn te verdelen in:
1. klassiek (overheden doen dit altijd). Binnenlandse veiligheid, defensie en openbaar
bestuur.
2. overdrachten (bestonden minimaal). Sociale zekerheid, zorg, onderwijs, bedrijven en
buitenland.
3. rente op overheidsschuld.
Inkomsten van de collectieve sector zijn belastingen, sociale zekerheidspremies, gasbaten en
andere inkomsten als dividend, verkoop aandelen, boetes, vergoeding diensten en retributies
Motieven voor overheidsbeleid zijn:
1. redder in nood (banken hebben een maatschappelijke functie en zijn onderling
verbonden, kunnen dus niet zomaar vervallen)
2. allocatiefunctie (voldoende concurrentie op de markt, externe effecten, publieke
goederen en averechtste selectie op verzekeringsmarkten)
3. stabilisatiefunctie (te hoge pieken en te diepe dalen vindt overheid niet fijn)
4. verdelingsfunctie (inkomens)
Er bestaat geen contrast tussen voldoende concurrentie op markten en gelijkmatige
inkomensverdeling omdat inkomensverdeling de arbeidsmarkt betreft waar men zo min
mogelijk concurrentie wil, en concurrentie op markten juist over de goederen- en dienstenmarkt
gaat waar men juist wel concurrentie wil
Monopolie houdt in dat er één onderneming de prijs bepaalt en de markt bezit, er is geen
concurrentie. Hierdoor wordt de prijs hoog en de kwaliteit laag. Beleid hiertegen is het
tegengaan van bepaalde fusies
Antikartelbeleid houdt in dat grote bedrijven in het geheim beslissingen nemen en als het ware
opereren als monopolie
Asymmetrische informatie treedt bijvoorbeeld op als consumenten informatie missen over de
kwaliteit van levensmiddelen (VWA) of over dienstverlening financiele sector (AFM)
, Externe effecten houdt in het niet meenemen van effecten van eigen beslissingen op anderen of
het niet meenemen van effecten van eigen beslissingen op zichzelf in de toekomst.
Het niet meenemen van effecten op ander is van toepassing als een bedrijf afval dumpt in een
rivier met de gedachte dat als één bedrijf het doet het niet veel uitmaakt. Hierin speelt de rol van
egoisme en de wet van grote aantallen. De overheid kan hierop inspelen met beleid. Voorbeelden
zijn prijsbeleid (corrigerende belastingen en subsidies, overheid legt geen verplichting op maar
prikkelt men), regelgeving (quota bij visvangst) en patentwetgeving (wel verplicht)
Het niet nemen van effecten op zichzelf in de toekomst is van toepassing als men geen geld opzij
zet voor pensioen. Maar dit speelt ook binnen het onderwijs, consumptie van alcohol. Er gelden
in deze drie gevallen wel regelgeving (verplichte deelname aan onderwijs minderjarigen,
verplichte deelname sociale en pensioenverzekeringen en verbod op verkoop van alcohol aan
minderjarigen). De overheid kan de consumptie aanmoedigen en ontmoedigen dmv
informatieverstrekking en accijnzen
Hierbinnen speelt de vraag in hoeverre de overheid zich mag bemoeien in private beslissingen.
Door middel van nudges wordt er een middenweg gezocht (donorregister)
Manieren toetreden overheid: informatievoorziening, belasting, subsidies en regelgeving
Publieke goederen zijn goederen die iedereen consumeert (defensie, veiligheid, dijken). Non-
rival houdt in dat de consumptie van de één de consumptie van de ander niet uitsluit. Non-
excludable houdt in dat consumenten niet vrij zijn om wel of niet te consumeren, ze delen het
gratis. Probleem hierbij is dat ze niet op de competitieve markt voortgebracht worden. Ook het
free-riderprobleem speelt een rol. Voor een individuele consument zijn de kosten van een dijk te
hoog, het is rationeler om mee te liften op een ander. Oplossing hiervoor is dat de overheid
iedereen dwingt te financieren dmv belastingheffing.
Averechtse selectie verzekeringsmarkten spelen op wanneer en asymmetrische informatie
aanwezig is. Verzekeringnemers weten hun risico of ziekte, de verzekeraar niet. De laagste
risico’s zullen geen hoge premie willen betalen en sluiten de verzekering niet af. De hogere
risico’s blijven over waardoor de verzekering stijgt. Hierdoor haken er weer mensen af.
Overheid heeft een stabilisatiefunctie om een conjunctuurgolf te dempen. Dit kan budgettair
(belastingen, overheidsuitgaven) en monetair (geldhoeveelheid, rente). Er geldt een nationaal
budgettair beleid en een monetair beleid aan de ECB.
Het stabilisatiebeleid kan
1. passief gebeuren (bij lagere economische groei dalen de belastingopbrengsten vanzelf en
lopen de uitgaven vanzelf op. Hierdoor ontstaat een oplopen tekort wat de economische
neergang remt)
2. actief (overheid verlaagt belastingtarieven of verhoogt uitgaven bij lagere economisch
groei. Ook hierdoor ontstaat een oplopend tekort en een remming van economische
neergang). Actief beleid werkt minder goed omdat het veel tijd kost en het vaak te laat
komt en de stand van de conjunctuur is vaak onbekend.
Subsidiariteitstoets: test of het handig is iets op hoger niveau of op lager niveau te behandelen.
Verklaart niet de intensieve EU bemoeienis met landbouwbeleid, omvang structuurfondsen,
beperkt gezamenlijk milieubeleid, beperkt macro stabilisatiebeleid, nationaal R&D beleid,
beperkte samenwerking buitenlandbeleid.
Pro centralisatie: schaalvoordelen (vaste kosten van beleid, geen herhaling) en externe
effecten/grensoverschrijdende effecten (consequenties van beleid op andere landen). Externe
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper floravanstaalduinen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.