2. Goederen: soorten en belang............................................................................................................. 3
1) Begrip en soorten van goederen .............................................................................................................. 3
2) Roerende en onroerende goederen .......................................................................................................... 3
Onroerende goederen uit hun aard en door incorporatie (art. 3.47 BW) ..................................................... 4
Onroerende goederen door bestemming (art. 3.47 laatste lid BW) .............................................................. 4
Onroerende goederen door het voorwerp waarop zij betrekking hebben ................................................... 4
Belang van het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen ...................................................... 5
Onroerende publiciteit .................................................................................................................................. 5
3) Gebruiks-en verbruiksgoederen ............................................................................................................... 5
4) Lichamelijke en onlichamelijke goederen ............................................................................................... 6
5) Publieke en private goederen................................................................................................................... 6
3. Zakelijke rechten ................................................................................................................................ 6
1) Begrip, kenmerken en soorten ................................................................................................................. 6
2) Verkrijgingswijzen van zakelijke rechten................................................................................................ 8
Oorspronkelijke eigendomsverwerving ......................................................................................................... 9
Bezit als voorwaarde voor verkrijgende verjaring ....................................................................................... 11
Bezit voor verkrijging van roerende goederen ............................................................................................ 11
3) Eigendomsrecht ...................................................................................................................................... 12
Begrip en samenstelling ............................................................................................................................... 12
Bescherming van de eigendom.................................................................................................................... 13
Beperkingen aan het eigendomsrecht ......................................................................................................... 13
Beperkingen van publiekrechtelijke aard .................................................................................................... 13
Beperkingen van privaatrechtelijke aard ..................................................................................................... 13
4) Mede-eigendom ...................................................................................................................................... 14
5) Vruchtgebruik ........................................................................................................................................ 21
Kenmerken................................................................................................................................................... 21
Totstandkoming ........................................................................................................................................... 23
Modaliteiten ................................................................................................................................................ 24
Rechten en plichten van de vruchtgebruiker............................................................................................... 24
6) Erfdienstbaarheden................................................................................................................................ 29
7) Erfpacht .................................................................................................................................................. 33
8) Recht van opstal ..................................................................................................................................... 34
9) Casussen.................................................................................................................................................. 34
4. Zekerheden ....................................................................................................................................... 34
1) Begrip en belang .................................................................................................................................... 34
2) Indeling ................................................................................................................................................... 34
3) Kenmerken van de zakelijke zekerheden............................................................................................... 34
4) Voorrechten ............................................................................................................................................ 34
5. Verjaring ............................................................................................................................................ 34
1) Begrip en soorten verjaring ................................................................................................................... 34
2) Verantwoording van de verjaring ......................................................................................................... 34
3) Verjaringstermijnen ............................................................................................................................... 34
4) Schorsing en stuiting van verjaring ....................................................................................................... 34
5) Casus ....................................................................................................................................................... 34
1RE 2
, Goederenrecht
1. Inleiding
Goederenrecht = regels die betrekking hebben op de goederen die ter beschikking staan
van de persoon
Goederenrecht à Boek 3 BW
2. Goederen: soorten en belang
1) Begrip en soorten van goederen
Goederen = alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van de
vermogensrechten (art. 3.41 BW)
Materiële / lichamelijke goederen Alle voorwerpen die we kunnen bezitten.
Vb: huis, auto
Onlichamelijke goederen Niet tastbaar, niet zintuiglijk
waarneembaar
Vb: octrooien, merken, vorderingen
De wet onderscheidt 4 soorten onroerende goederen:
1RE 3
, o Uit de aard
o Door incorporatie
o Door bestemming
Door het voorwerp waarop zij betrekking hebben.
Onroerende goederen uit hun aard en door incorporatie (art. 3.47 BW)
Uit hun aard door hun aard, namelijk de
grond (zowel de bovengrond als
de ondergrond)
Door incorporatie bouwwerken en beplantingen
die in/aan de grond gehecht zijn
(geïncorporeerd zijn) en de
zaken die deel uitmaken van het
erf waarmee ze verbonden zijn
Onroerende goederen door bestemming (art. 3.47 laatste lid BW)
Accessoria van een onroerend goed worden geacht onroerend door
bestemming te zijn volgens art. 3.47 laatste lid BW.
à Het gaat dus om goederen die uit hun aard roerend zijn, maar die
een dergelijke band met een onroerend goed hebben dat ze ook als
niet-verplaatsbaar worden beschouwd.
Vb: de installatie van een winkel, in een mur ingewerkte spiegels,
uithangbord…
Voorwaarden:
o Het onroerend goed en het roerend goed moeten beide aan
dezelfde eigenaar toebehoren. (= subjectieve voorwaarde)
o Tussen het onroerend en het roerend goed moet een
bindteken zijn. Deze band kan economisch of materieel zijn.
(= objectieve voorwaarde)
Accessorim sequitur principale à de bijzaak volgt de hoofdzaak
Vb: wanneer het onroerend goed verkocht wordt zonder dat iets
anders wordt bedongen, zal ook de vijzaak in de verkoop begrepen
zijn
Onroerende goederen door het voorwerp waarop zij betrekking hebben
Hiermee wordt bedoeld de rechten en de schuldvorderingen die
betrekking hebben op een onroerend goed.
De wetgever heeft het onderscheid tussen roerende en onroerende
goederen willen doortrekken en heeft ook de rechten roerend of
1RE 4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Studenterechtspraktijk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €12,69. Je zit daarna nergens aan vast.