Psychopathologie: kinderen
en jongere
1.Kinderen en hun ontwikkeling
1.1. Inleiding
Is gedrag normaal of abnormaal? Dit hangt af van leeftijdsgebonden evoluties.
Ontwikkeling (en het ontstaan v/d problematiek) wordt bepaald door biologische en
omgevingsfactoren (nature-nurture).
1.2. Normaal of abnormaal
1.2.1. Niveaus
Het functioneren van kinderen kan bekeken worden op verschillende niveaus:
Ontwikkelingsniveau.
Intellectuele mogelijkheden.
Emotioneel-affectief functioneren (bv. gemoedstoestand …).
o Depressieve klachten (zich rot voelen) kunnen zich uiten in bv. rot te
doen. Je moet kijken hoe het kind is, welke bagage ze hebben, de
karaktereigenschappen etc.
Sociaal functioneren.
Persoonlijk en adaptief functioneren.
Wanneer een klein kindje iemand bijt kan je het kaderen binnen de ontwikkeling,
wanneer dit gebeurd bij een jongere worden er natuurlijk vragen bij gesteld. Wanneer
een peuter gedragsproblemen heeft (heel overprikkelt) en je ziet dat er iets mis is
met de ontwikkeling en het blijkt te gaan om lichte mentale beperking, gaat de
gedragsproblemen veel beter gekaderd worden.
1.2.2. Ernst v/h gedrag?
Dit moet je als deskundige bij elke sessie gaan inschatten. Toch moet je weten dat
iedere vraag van ouders terecht is en ook een terechte zorg is. Ookal vindt jij dat de
zorg niet erg is, wanneer de ouders dit wel vinden, moet jij dit serieus nemen.
Als er een negatieve interactie ontstaat tussen kind en ouder, gaat het kind meer en
meer overstuur geraken en een echt gedragsprobleem gaan beginnen ontwikkelen.
Ten opzichte van leeftijdsgenootjes.
Hoe hardnekkig is het?
o Zo weet je of je er veel aandacht aan moet besteden of niet.
Wat is psychosociale achtergrond?
Wat is socio-culturele achtergrond.
Uitgebreidheid, aard, ernst, frequentie en duur v/d symptomen, zijn ze situatie
gebonden of niet.
o Het is niet omdat het maar in 1 situatie niet lukt, dat het niet ernstig is.
(op school/thuis/bij oma en opa)
1
,1.2.3. Gevolgen
Lijdt het kind zelf?
o Wordt het niet uitgenodigd op verjaardagsfeestjes?
Sociale beperkingen?
Invloed op verdere ontwikkeling.
Effect op omgeving.
o Als ouders of leerkrachten er niet meer mee kunnen omgaan.
Opgelet: eigen referentiekader! Je mag niet jouw leefwereld vergelijken met die v/e
ander.
1.3. Pathogenese (ontstaan van kinderpsychiatrische
stoornissen)
Samenspel van verschillende factoren (er is 1 ding gebeurd en daaruit komt
iets voor).
o Schade: iets toebrengen aan iemand waardoor er dingen aan de gang
kunnen worden gezet.
o Tekort.
Gevolgen van deze factoren zijn afhankelijk van verschillende elementen.
Evolutie in interactie, gezin heeft belangrijke functie.
Draagkracht VS draaglast.
1.3.1. Samenspel van verschillende factoren
Genetische:
Genafwijkingen (bv. fenylketonurie).
Chromosomale afwijkingen (bv. trisomie 21, fragiel X syndroom).
Polygenetisch bepaalde afwijkingen (bv. autisme).
Biofysische factoren:
Noxen: infecties, intoxicaties, traumata, metabole afwijkingen,
zwangerschapscomplicaties, cerebrale aandoeningen …
Deprivatie: voeding, ruimte e.a.
Je kan met een goed brein geboren worden maar wanneer je niet
goed/gezond eten krijgt, kan dit niet tot uiting komen.
Psychosociale factoren:
Noxen: psychopathologie bij de ouders (KOPP kinderen),
symbiose/ambivalentie, mishandeling/misbruik, overstimulatie.
Deprivatie: gebrek aan affectieve band (hechting) of aan stimulatie,
normering…
o Deze factoren kunnen op lange termijn leiden tot groeiretardatie,
ontwikkelingsretardatie, hechtingsstoornissen…
Socioculturele factoren:
Noxen: identificatie met deviante peergroep met overname waarden en
normen.
Deprivatie: kansarm milieu (economisch, sociaal, pedagogisch …).
2
, 1.3.2. Gevolgen van deze factoren afhankelijk van…
Deze zijn afhankelijk van:
Tijdstip: een hersentrauma op heel jonge leeftijd kan een heel grotere impact
hebben dan op oudere leeftijd;
Duur.
Intensiteit.
Individuele verschillen: veerkracht: Een aantal karakterkenmerken
reageren anders op de noxen die worden aangebracht. Je ziet duidelijke
verschillen met hoe kinderen ermee kunnen omgaan terwijl ze hetzelfde
hebben meegemaakt.
Context.
o Verzorgende figuren, gezin.
Wegwijzen in zijn milieu, in de maatschappij, met begrip voor
interesses en de mogelijkheid v/h kind.
Begrip hebben voor driftmatige uitingen v/h kind.
Identificatie met anderen mogelijk maken zodat het kind zijn
eigen persoonlijkheid kan opbouwen.
Stimuleren tot onafhankelijkheid.
Aanvoelen, steunen in zijn eigen problemen, oplossingen
aanbieden.
o Leeftijdsgenoten, derden.
1.3.3. Draagkracht VS draaglast:
Draagkracht: sterkte om te kunnen omgaan met stress en moeilijkheden.
Intelligentie en leermogelijkheden.
Sociale vaardigheden.
Gezondheid.
Kwaliteit van sociaal netwerk.
Materiële welvaart.
Draaglast: alle stress en moeilijkheden die de draagkracht belasten.
Psychische druk/problemen/stoornissen.
Gezondheidsproblemen.
Problemen op vlak van werk/school/gezinsleven.
Gebeurtenissen van vroeger en nu (in het gezin/familie/ruimer).
Sociaal isolement.
Materiële problemen.
Wanneer de draagkracht toch voldoende groot is, ga je veel beter met je draaglast
kunnen omgaan.
1.4. Indeling v/d kinderpsychiatrische aandoeningen
Internaliserend: het kind heeft er zelf last van (angststoornissen).
Externaliserend: de omgevi,g heeft er last van (gedragsstoornissen).
(Neurobiologische) ontwikkelingsstoornissen (ADHD, ADD, ASS).
DSM-5 indeling:
3