Regisseer je klas
Deel 1: overkoepelende kaders
Hoofdstuk 1: klasmanagement en de relatie met goed lesgeven
- Goede klasmanager = iemand die vlot ordeproblemen kan oplossen
- Beste klasmanager = iemand die problemen kan voorkomen
- Wie boeiend lesgeeft op maat van zijn leerlingen, creëert minder situaties waarin leerlingen
de orde willen of kunnen verstoren
- Definitie klasmanagement:
o Emmer en Gerwels (2006)
o Diverse perspectieven/Verschillende definities
o “Management is concerned with the establishment of order and its maintenance. It
encompasses those things that teachers do to organize the classroom and
instructional setting and to influence students toward desirable behavior.”
o Redant (2015)
o Het treffen van maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn om een omgeving
in het leven te roepen en te handhaven waarin onderwijzen en leren kunnen
plaatsvinden
o Managen deskundigheid van de leraar om leer- en onderwijsactiviteiten zo te
organiseren dat de voorwaarden vervuld zijn om de beoogde doelen en
leeruitkomsten bij leerlingen te realiseren
o Gewenst gedrag of taakgerichtheid bij leerlingen uitlokken
o Effectief klasmanagement positieve uitkomsten bij leerlingen: hoge
taakgerichtheid, actief leren, hoge motivatie en positieve attitude
- Klasmanagement en taakgerichtheid:
o Kwaliteit van de door de leraar gecreëerde omgeving kan afgemeten worden aan de
mate waarin leerlingen taakgericht gedrag vertonen
o Taakgerichtheid mate waarin leerlingen openstaan voor het werk dat de leraar
hen opgeeft en hiermee aan de slag gaan
o Taakgerichtheid van leerlingen wordt gemeten aan de hand van een verwant begrip:
taakgerichte leertijd = tijd dat leerlingen op hun werk gericht zijn of daadwerkelijk
bezig zijn met door de leraar opgedragen taken, bv. luisteren naar leraar, noteren,
overleggen met een klasgenoot, nadenken over antwoord op vraag…
o Niet-taakgerichte gedragingen zijn bv. wachten op instructies van de leraar,
dagdromen, potlood slijpen, boeken nemen…
o Leerlingen zijn tijdens de les dus regelmatig niet-taakgericht bezig
o Taakgerichte leertijd kan per klas verschillen van 45% tot 89% (een lesuur van 50
minuten kan dus uitmonden in 22 of 45 minuten daadwerkelijk bestede taakgerichte
leertijd)
1
,- Klasmanagement en goed lesgeven:
o Een goede lesvoorbereiding waarbij de leraar niet enkel de lesinhoud overdenkt
maar de hele leeromgeving, het hele didactisch referentiekader, vormt de start
o Lesdoelen en leerinhoud:
Duidelijke doelen vooropstellen
Nut en belang van leerinhouden benadrukken
Leerstof laten aansluiten bij leefwereld van leerlingen (door o.a. link te
leggen met hun voorkennis en ervaringen)
Zorgen voor coherentie tussen lesonderdelen
Kaderen van de les in het grotere geheel
o Keuze en uitvoering van werkvormen:
Activerende werkvormen hanteren en doe-activiteiten organiseren waarbij
leerlingen in interactie gaan met elkaar, zelf beslissingen en keuzes kunnen
maken en zelf verantwoordelijk zijn voor de planning van hun leeractiviteiten
Leeractiviteiten qua niveau aanpassen aan de capaciteiten en competenties
van leerlingen dus niet te moeilijk maar toch uitdagend
Coöperatief leren en groepswerk organiseren
Differentiatie inbouwen die inspeelt op de onderwijsbehoeften van alle
leerlingen
Zorgen voor duidelijke instructies, vraagstellingen en opdrachten
Een hoge frequentie van gerichte vraagstellingen inbouwen
o Begeleiding door en de stijl van de leraar:
Vertrekken van hoge leerverwachtingen voor leerlingen en gericht zijn op het
maximaliseren van leerkansen
Succeservaringen realiseren bij leerlingen
Geven van effectieve (onmiddellijke en informatieve) feedback
Bewerkstelligen van een positief klasklimaat
Investeren in positieve leraar-leerling relaties
Humor in de lessen gebruiken en zelf enthousiast voor de klas staan
Niet eenvoudig om met al de hoger opgesomde aspecten in elke les rekening te houden
Toch proberen ze zoveel mogelijk na te streven
Het zijn onder meer deze strategieën die in verband gebracht werden met positieve
leerresultaten bij leerlingen, zoals een hoge taakgerichtheid, een hoge betrokkenheid en een
hoog leerrendement
2
,- Klasmanagement en de grootstedelijke context:
o Milner (2006)
o Verschillen tussen grootstedelijke en landelijke klassen:
Verschillen in etnische achtergrond
Sociaaleconomische verschillen
Andere thuistaal
Opleidingsniveau van ouders
Samenstelling van gezin (meer eenoudergezinnen in steden)
Ouderbetrokkenheid
Problematische afwezigheden (spijbelgedrag…)
Mobiliteit van leerlingen (leerlingen veranderen meer van school, meer
drop-out, schorsing en uitsluiting van leerlingen in steden)
Doorstroom (meer verwijzingen naar buitengewoon/speciaal onderwijs,
minder doorstroom naar hoger onderwijs in steden)
Motivatie en schoolresultaten (meer apathie en ongeïnteresseerd zijn,
minder engagement van leerlingen, lager slaagpercentage… in steden)
Verloop van leraren (groter verloop in stadsscholen)
o Op vele van deze kenmerken heeft de leraar geen vat; waar de leraar wel kan op
inspelen, is de diversiteit die doorgaans veel groter is in een klas in de stad
o Leraren dienen een voldoende kennisbasis te ontwikkelen over de eigen leefwereld
en cultuur van leerlingen aan wie ze lesgeven, zodat ze adequaat kunnen inspelen op
hun noden
o Leraren moeten actief op zoek gaan naar manieren om bv. ook niet-westerse
invalshoeken in hun lessen te integreren en dat leraren zich van hun andere cultuur –
met hieraan gekoppeld soms andere waarden en normen – moeten bewust zijn
o Wanneer leraren zich niet gesteund voelen door het schoolbestuur, dreigt het gevaar
dat ze overlevingsmechanismen hanteren: leraren geven dan les zonder hun ziel erin
te leggen of trachten met ijzeren hand de klas stil te houden
o Leerlingen gaan zich in zo’n context nog minder aangesproken voelen en het gevaar
bestaat dat ze gaan rebelleren tegen het onderwijs dat ze krijgen en dat ze zich tegen
de leraar afzetten
o De leraar reageert er op zijn beurt streng op met mogelijk een negatieve vicieuze
cirkel tot gevolg
- Basiselementen van doeltreffend klasmanagement:
o Redant (2015)
o 4 basiselementen van doeltreffend klasbeheer:
Controle: leraar weet op elk moment wat er in klas gebeurt
Tempo: leraar zorgt voor vlotte overgangen tussen lesfasen en een
voldoende hoog tempo in klasactiviteiten
Motivatie: leraar neemt maatregelen om blijvend de aandacht van de
leerlingen te trekken en houdt rekening met factoren die de motivatie van
leerlingen kunnen beïnvloeden. Een gedifferentieerde aanpak kan inspelen
op 3 soorten van verschillen bij leerlingen: verschillen in interesse,
verschillen in leerstatus of capaciteit en verschillen in leerprofiel of leerstijl
Duidelijkheid: leraar zorgt niet alleen voor didactische duidelijkheid, maar
ook dat de leerlingen weten waar ze aan toe zijn
3
, o Vooral gericht op voorkomen van ordeverstoringen; gezamenlijke kern =
duidelijkheid
Hoofdstuk 2: het ABC als uitgangspunt voor het motiveren van leerlingen
- Er zijn diverse motivatietheorieën
- Bv. zelfdeterminatietheorie:
o Vertrekt van 3 basisbehoeften van jongeren of mensen in het algemeen:
Behoefte aan Autonomie
Behoefte aan Betrokkenheid
Behoefte aan Competentie
o Via het inspelen op deze ABC-behoeften kunnen motivatieproblemen en dus ook
klasmanagementproblemen voorkomen worden
- Motivatie en demotivatie:
o Motivatie = datgene wat een individu tot een bepaald gedrag drijft
o < movere (Latijn) = in beweging brengen
- Oorzaken van (de)motivatie:
o Motivatie en demotivatie worden vaak gebruikt als een label om gedrag te
benoemen…
o Maar daardoor is er nog niets geweten over de wijze waarop bepaalde verschijnselen
of gedragingen bij leerlingen tot stand zijn gekomen, noch over het verband tussen
een bepaald gedrag en het niet gemotiveerd zijn
o Lens (1996)
o Motivatie en demotivatie worden vaak op eenzijdige wijze gedefinieerd en verklaard
o Het motivatieprobleem wordt bij de leerling gelegd, of bij een aantal kenmerken van
de hedendaagse jeugd of tendensen in de maatschappij
o Leerlingen daarentegen wijzen op hun beurt vaak naar de leraar of de school als
oorzaak voor hun demotivatie
- Motivatie bekeken vanuit een interactieperspectief:
o Formule van Lewin: B=f(P,E) = gedrag (“Behavior”) is de resultante (f) van de
interactie tussen persoonskenmerken (“Person”) en situationele variabelen
(“Environment”) of de omgeving
o M.a.w. motivatie en demotivatie dienen te worden beschouwd als het resultaat van
een proces waarin enerzijds persoonskenmerken en anderzijds kenmerken van de
omgeving met elkaar interageren
- Intrinsieke versus extrinsieke motivatie:
o Intrinsieke motivatie komt van binnenuit. Je doet iets omdat je het leuk vindt,
omwille van de activiteit zelf. Wordt vaak in verband gebracht met de psychologische
basisbehoeften competentie en autonomie. Bij elke mens is een behoefte aanwezig
om kennis op te doen, zich competent te voelen en zelf te kunnen bepalen wat men
doet. Maar de aanvankelijk intrinsieke motivatie ondergaat in interactie met de
omgeving een verandering. Anderzijds kan intrinsieke motivatie uitgelokt worden
door de basisbehoeften aan te spreken
o Extrinsieke motivatie komt van buitenaf. Gedrag dat gericht is op een externe
consequentie, een beloning, en niet zozeer op het bevredigen van een innerlijke
behoefte. Om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf ligt. Bv. leerlingen
die leren omdat ze er later geld door krijgen, activiteiten kunnen doen (vakantie…) of
omdat ze sociale beloningen krijgen (aandacht, aanzien…)
4