Wo: wetenschap en techniek levende natuur
Thema 1: Levensgemeenschappen – het bos
Thema 2: Indeling van het plantenrijk
Thema 3: De bouw van zaadplanten
Thema 4: De voortplanting van bloemplanten
Thema 5: Het bos in de herfst en in de winter en hoe overleven de dieren de winter in onze
streken?
Thema 6: Wieren, schimmels - paddenstoelen en sporenplanten
Thema 1: levensgemeenschappen - het bos
(hb p 219 inzicht 1en2, p 220-221 4.1.1 en 231 4.2.1)
1. Definities: biotoop - levensgemeenschap
1.1 Een biotoop
= Een deel van de biosfeer waarbinnen de levensvoorwaarden min of meer gelijk zijn.
Vb bos, weide, sloot, akker, stadstuin, de zee, de woestijn,… (zelfde temperatuur, zelfde
hoeveelheid wind)
Didactiek:
Wat zou je met je kinderen kunnen doen in een boomgaard (stuk tuin waar er fruitbomen
staan)?
§ Vruchten plukken (opeten, leren wanneer welke vruchten rijp zijn, appelsap maken,
appelmoes maken)
Wat zou je met de kinderen doen in een bos?
§ Bladeren benoemen en beschrijven
§ Kijken welke soort bomen
§ Dieren die in het bos wonen een naam geven
§ De dikste boom laten zoeken, de dunste, de hoogste,…
De aard van de biotoop bepaalt welke planten en diersoorten in die bepaalde biotoop
kunnen leven.
Deze organismen staan in relatie met elkaar en met de biotoop waarbinnen ze leven. Ze
vormen een levensgemeenschap of een ecosysteem.
1
,2. Het bos is een voorbeeld van een biotoop
Geen twee bossen zijn gelijk bv tropisch bos, naaldbos, loofbos
à Men typeert een bos meestal op basis van de dominerende boomsoort
2.1 Het verschil tussen een loofbos en een naaldbos
Loofbos Naaldbos ( = kegeldragers)
= Er staan loofbomen in = Er staan naaldbomen in
= Er hangen blaadjes aan = Er hangen naalden aan
= Bladeren vallen = Vallen niet af, enkel als ze versleten zijn
= Verschillende tinten groen = 1 tint donker groen
= Veel ondergroei = Weinig ondergroei (naalden verteren niet
= Er kunnen vruchten aanhangen goed)
= Er hangen kegels aan (bv: dennenappels)
Kastanjeboom
Beuk Dennenboom
Plataan Spar
Denneboom (d= duo) Spar (s = solo) Lork (l = legio)
§ Zachte naalden § Korte naalden § Verliest zijn naalden elk
§ Lange naalden § Harde naalden jaar: eerst geel dan kaal
§ Per 2 = duo § Geen naaldverlies § Korte naalden
§ Korte dikke kegels § Lange smalle kegels § Zachte naalden
§ Geen naaldverlies § Naalden staan alleen § In bundels = legio ( komt
van leger)
§ Kleine kegels
2
,Didactiek: kegels nat maken
§ Als je ze vochtig zijn gaan ze toe
§ Als ze droog zijn gaan ze open
Enkele begrippen
Homogeen bos
= Een bos waarin alle bomen van dezelfde soort zijn
Nagenoeg altijd volledig door de mens aangeplant
Gemengd bos (beste voor de natuur)
= Een boos waar verschillende boomsoorten door elkaar groeien
Inheemse en uitheemse soorten
= Inheemse soorten hebben van nature altijd in ons land gegroeid (beste voor de natuur)
= Uitheemse soorten zijn door de mensen ingebracht (=exoten)
2.2 Het bos in een huis met verdiepingen: gelaagdheid of etagegroei
§ Een bos is veel meer dan enkel bomen: er zijn dieren en andere planten
§ Het bos vormt een echte levensgemeenschap of ecosysteem
§ Er zijn verschillende plantenetages
Elke verdieping is een wereld apart, met eigen planten en dieren. Ieder neemt zijn of haar
eigen plaats in zodat concurrentie zoveel mogelijk vermeden wordt.
Planten strijden met elkaar voor licht.
Geen licht = geen fotosynthese => geen groei, geen bloei, geen
vruchten, geen voortplanting.
A = bomenlaag
B = struiklaag
C = kruidlaag
D = strooisellaag
3
, A. DE BOMENLAAG
- Bomen, met hun hoge stammen, winnen de lichtstrijd
gemakkelijk bv. eik, beuk, tamme kastanje, …
- Hun kruin vangt direct zonlicht à Bomen zijn dus
zonneplanten.
- Bomen zijn houtachtig met een sterk ontwikkelde stam à
ze kunnen veel loof dragen en hebben een uitgebreid
wortelstelsel.
B. DE STRUIKLAAG
- Onder de bomenlaag bevinden zich de struiken bv. vlier, hazelaar, …
- Struiken zijn houtachtige gewassen die met meer dan één
stam uit de grond vertrekken.
- Ze groeien onder de bomen è minder licht è hun takken
met bladeren zijn zo gericht dat ze maximaal kunnen
profiteren van het invallend licht.
- Veel struiken hebben ook een hoog gehalte aan
bladgroenkorrels in hun bladeren.
C. DE KRUIDLAAG
- Onder de struiken leven de kruidachtige planten è de schaduwverdragers vb.
varens, voorjaarsbloeiers (speenkruid, bosanemoon…)
- Ze hebben een niet-verhoute buigzame groene stengel.
- Ze hebben grote, dunne bladeren met een hoog gehalte aan bladgroenkorrels.
- We vinden er ook klim- en slingerplanten bv. klimop, kamperfoelie, …
4