PATHOLOGIE, ALARMSIGNALEN EN VARIANTE ONTWIKKELING VH KIND
1. Motorische ontwikkeling observeren en meten
- Doelen:
1) Nood aan onderzoek/ behandeling identificeren
2) Ontwikkeling in tijd evolueren (spontaan of door interventie)
3) Sterktes en zwaktes in kaart brengen als basis om interventie te plannen
- Motorische testen
– Betrouwbaar, valide en gestandaardiseerd
– Kwantitatief = bekijk het product, het resultaat
– Kwalitatief = hoe wordt de beweging uitgevoerd om tot een resultaat te komen
1.1 Motometrie
1.1.1 Standaardisatie
- Zoveel mogelijk op exact dezelfde wijze uitvoeren
- Overzichtelijke en duidelijke handleiding
1.1.2 Betrouwbaarheid
- = kans dat gemeten waarde representatief is voor de werkelijke waarde => geen meetfouten
- Test-hertest: grote groep doet 2 of 3x zelfde test => overeenstemming 2 metingen = ICC (>0,80)
– SEM: geschatte verdeling vd scores rond de ‘ware score’ (= gem van veel metingen bij 1 pp)
– Kappa coëfficiënt: overeenkomst vd tests (>0,80 is excellent)
- Inter-tester: zo veel mogelijk zelfde resultaat bij verschillende testers
- Intra-tester: zelfde tester 2x afname moet zelfde resultaat geven
- Interne consistentie: samenhang van items in een test
1.1.3 Validiteit
- = mate waarin test meet wat het zou moeten meten
- Inhoudsvaliditeit: inhoud representatief voor de onderwerpen die het wil meten, volledigheid
- Begripsvaliditeit: relaties tussen de uitkomsten gelijk met de begrippen
- Criteriumvaliditeit: hangt de uitkomst samen met een of meer criteriumvariabelen
- Predictieve validiteit: correct na een tijd?
- Concurrent validiteit: correleren de resultaten met beschikbare criteriumgegevens (pearson,
spearman, ICC en kappa => resultaten van 2 testen die hetzelfde meten met elkaar vgl)
- Sensitiviteit: identificeert het instrument correct
- Specificiteit: sluit het instrument de personen correct uit
- Discriminant validiteit: resultaten afhankelijk van andere variabele?
1.1.4 Normering: percentielen en standaardscores
- Hoe jonger, hoe belangrijker de lft vd normgroep: <1j per maand; peuter per 3m; kleuter 6m; lagere
school per jaar
- Percentiel 2,5,10 en 15: cut-off waarden
- Socio-economische verschillen
1
,1.2 Kwantitatieve vs kwalitatieve observaties
- Kwantiteit = productgericht => makkelijkst
- Kwaliteit = procesgericht
– Totaalbeeld vd motorische activiteiten (Gestalt) vd motoriek
» Toch aantal bepalende aspecten maar niet gestandaardiseerd, variëren soms, afhankelijk vh
gevolgde therapeutische concept + geen consensus welke aspecten belangrijkst zijn
» Observable Movement Quality: OMQ: 13 termen om motorische kwaliteit te evalueren
o Vloeiendheid van bewegingen
o Verlaagde/ verhoogde spiertonus
o Tremor
o Vertraagde bewegingen/ versnelde of abrupte
o Assymetrie
o Nauwkeurigheid (goed gericht)
o Krachtregulatie
o Variatie
o Geautomatiseerd
o Onvrijwillige bewegingen
o Stereotiepe bewegingen
– Tests:
» General Movement Assesment: tot 3 maanden, kwaliteit vd spontane bewegingen
o Hoge voorspellende aarde op ontwikkeling CP
» Alberta Infant Motor Scale (AIMS): mijlpalen + kwalitatieve aspecten vd motorische prestaties
=> gewichtsverdeling, de houding en bewegingen tegen zwaartekracht
1.3 Welke functies beïnvloeden de motoriek
1.3.1 Houding en houdingsafwijkingen: scoliose, kyfose, hyperlordose, pes planus…
1.3.2 Kracht: evalueren in functionele context
1.3.3 Tonus
- = langdurig kracht ontwikkelen en houding bewaren tegen de zwaartekracht in
- Hypotonie (DCD, verstandelijke beperking) hypertonie (= spasticiteit; stress, faalangst)
- Observeren bij houding in stand/ zit, tijdens activiteiten, bij passieve bewegingen
1.3.4 Gewrichtsmobiliteit: Spierverkortingen ligamentaire laksiteit (soms samen met hypotonie)
1.3.5 Uithouding: uithoudings- en weerstandstests
1.3.6 Evenwicht
- Verschillende zintuigbronnen (visuele, proprioceptie, orgaan oor) moeten samen gebruikt worden om
de spieren op het juiste moment met de juiste kracht te laten reageren
- Statisch en dynamisch
- Complex => moeilijk te bepalen hoe het komt dat een kind een evenwichtstaak niet kan
– Ook kwalitatief kijken: welke bewegingen wanneer
– Ogen open vs gesloten => hoe gebruikt het kind de visus
2
,1.3.7 Coördinatie
- = spiercontracties met een bepaalde kracht over een bepaalde tijd zodat maximale
bewegingsefficiëntie wordt bereikt
- Vinger-neus-proef, diadochokinese test
- Probleem assymetrische taken = verminderde ontwikkeling corpus callosum
1.3.8 Sensorische functies: visus, kinesthetische perceptie (proprioceptie)
1.3.9 Ruimtelijke oriëntatie en structuratie
- RO= ruimte organiseren vanuit zichzelf
- Structuratie= ruimte organiseren vanuit een willekeurig standpunt
- Motorische, perceptuele en cognitieve functies spelen een rol
1.3.10 Visuo-motorische integratie
- VMI (Visual Motor Integration): geometrische figuren natekenen => visueel: vormen niet correct
waarnemen; motorisch: vormen niet kunnen tekenen
1.3.11 Mentale representatie van bewegingen
- Bewegingen verwoorden => mentaal beeld vormen (+ verbale kennis van lichaamsdelen)
- = lichaamsplan of lichaamsschema
1.3.12 Praxis
- = organisatie/ planning vd motoriek => obv imitatie vs obv verbale instructie
- invloed van andere functies: coördinatie, hypotonie, visuele of kinesthetische perceptie
1.3.13 Lateralisatie
- Mate waarin het kind een handvoorkeur heeft ontwikkeld (ambidexer= geen handvoorkeur)
1.3.14 Aandacht
1.4 Classificaties van motorische tests
1.4.1 Criterium- vs norm-gerefereerd
- Criterium: evolutie vh kind volgen, behandeling vorm geven, beoordelen op vaste criteria
- Norm: optellen welke criteria bereikt en resultaat vgl met een normgroep (soms schaal)
1.4.2 Tests van motorische…
- Mijlpalen: AIMS, Peabody Developmental Motor Scales (PDMS-2): ontwikkeling tussen 0-5j
- Functies: afhankelijk vd keuze vd motorische activiteit (tests voor functionele kracht, uithouding,
tonus en evenwicht)
- Mogelijkheden: overkoepelend beeld gevn vd motorische aanleg
– MABC-2: algemene score + voor evenwicht + handvaardigheid + mikken en vangen
» Let op: obv 2-3 activiteiten dus nooit onafhankelijk vd leerervaring te interpreteren
- Activiteiten: in dagelijkse leven onder bepaalde omstandigheden vb. TGMD-2; zwembrevet…
- Vragenlijsten: niet betrouwbaar voor systematische screening maar minder tijd + beeld vormen
3
, 1.5 Alberta Infant Motor Scales (AIMS)
- Motoriek beoordelen bij kinderen tussen 0-18 maand mbv gestandaardiseerde normen
- Kinderen identificeren met mogelijke vertraging of afwijkende motorische ontwikkeling + evolutie vd
motorische ontwikkeling in tijd zien
Opbouw vd test + Afname (20-30min)
- 58 items, 4 uitgangshoudingen (buiklig, ruglig, zit, sta) => waar gewicht gedragen, houding, wat is de
beweging tegen de zwaartekracht (=> kwalitatieve evaluatie van spontane bewegingen)
- Score voor een item: positief scoren op elk van de onderdelen, observationeel
- Doel= kinderen identificeren die mogelijk een vertraagde of deviante motorische ontwikkeling tonen
of om de evolutie in tijd te meten vd ontwikkeling door maturatie of interventie
– Ontwikkeling opvolgen enkel mogelijk bij:
» Baby’s met normale ontwikkeling en waarvan de MO gemonitord wordt
» Baby’s at risk voor ontwikkelingsproblemen (prematuur, genetische problemen…)
» Baby’s met een gekende diagnose waarvan de MO immatuur is (vb. Down)
» Baby’s die id loop van routine screening geïdentificeerd worden als immatuur/ suspect
– Niet: abnormale bewegingspatronen of erge motorische aandoeningen (SB,
CP)
- Afname:
– Zo weinig mogelijk manipulatie, individueel, ter plaatse gescoord
– Spontane bewegingen => gebalanceerd beeld vd motorische mogelijkheden + weinig handling dus
weinig protestreacties
– Scoreformulier: tekening voor elk item (58) et beschrijving houdingen/ componenten =>
geobserveerd of niet; bij elke subschaal minst en meest mature geobserveerde bepalen,
hiertussen = VENSTER vd ontwikkeling: hierbinnen elk item kijken of je het ziet of niet
» Per subschaal: elk item voor het minst mature item: 1 punt
» Binnen venster: elk geobserveerd item 1 punt
» Som per subschaal = subschaal score; som vd 4 subschalen = totale AIMS score
» Omzet in percentiel-ranking (predictieve validiteit te weinig onderzocht, lage percentielscore
is niet duidelijk, wel follow-up doorverwijzing, interventie)
o PC 10 = slechts 10% van de kinderen scoren lager => bezorgdheid
1.6 MABC-2
- Motoriek beoordelen bij kinderen tussen 3-16j mbv gestandaardiseerde normen, kan gebruikt worden
voor screening + identificatie van motorische problemen
1.6.1 Opbouw vd test + afname (20-40min)
- 3 leeftijdsbanden: 3-6J; 7-10J; 11-16J en per band 8 items gegroepeerd in 3 componenten (HV, MV,
EV) => items representeren belangrijkste vdgh op school en dagelijkse activiteiten
- Normen per band, TTS met stoplichtmethode met 3 kleurzones
– 3-6j: halfjaarnormen, >6j: normen per jaargroep
– Groen= normaal (boven PC16) – oranje = at risk (PC 6-16), rood = afwijkend (onder PC 5)
- Gebruikt voor 3 groepen:
– Kinderen met milde neuromotore problemen
– Kinderen at risk
– Kinderen met bekende pathologie met invloed op de motorische vdgh
4