DEEL 2: Politieke determinanten en mutaties
1. Wortels van onze democratie
De revolutionaire economische veranderingen en gewijzigde verhoudingen in de economie
hebben het traditionele politieke stelsel onder druk gezet. Ze gaan van middeleeuws (soms
feodale) systeem (adel heeft alles in handen) -> nieuw systeem en een nieuwe
maatschappelijke orde (waarbij het ‘oude regime’ op z’n kop werd gezet) =>
Machtsovername door de burgerij ten nadele van de adel. De burgerij was drager en
vormgever was van het nieuwe politieke stelsel, zoals wij dat vandaag nog steeds kennen.
2. Situatie tijdens het Ancien Régime
AR= Ancien Régime (1750-1850) -> absolutisme -> absolute macht van koning, keizer,
machthebber, ...
Machtsdriehoek=
- Koning aan de top
- 2 pijlers waarop koninklijke macht steunde:
o Clerus (kerk)
o Adel
Dit zijn de 3 traditionele machten. Ze gaan overal conservatief
in mee om hun macht te kunnen behouden en uitbreiden
- 3e stand= de rest van de samenleving. Ze staan onder de
machtsgrens
Absolutisme= vorst moest met niemand rekenschap houden ->
niemand kan ontsnappen aan die macht. Mensen waren ervan overtuigd dat de koning zijn
macht rechtstreeks van god had gekregen. -> zo’n machthebber heeft als taak voor het volk
te zorgen.
- Afschaffing:
o Engeland 1688
o Frankrijk 1789 -> plots breuk met AR
o Onze gewesten -> oostenrijk had macht over ons. Het verlicht despotisme zorgde
voor de overgang
De koninklijke macht is heilig, vaderlijk en onbeperkt. Vorsten handelden als dienaren van
god, zijn plaatsvervangers op aarde.
Koningen moeten hun macht met eerbied uitoefenen en uitsluitend in het belang van de
algemeenheid. Als ze dit niet doen gaan ze in tegen God en misbruiken ze zijn macht.
Vorstelijke macht is onbeperkt. Enkel god mag/ kan oordelen over zijn persoonlijke heersers.
De onderdanen moeten onvoorwaardelijk luisteren. Mag streng zijn, mildheid is te kiezen.
De Franse zonnekoningen staan hier symbool voor. Tijdgenoot = Beschop Bossuet formuleert
zeer duidelijk: eerste plaats heilig, vaderlijk en onbeperkt. Het is afkomstig van een god, dus
niet de troon van een mens, maar van een god. Daarom dat niemand dat gezag in vraag
mocht stellen!! Die vorstelijke macht is ook onbeperkt: de koning of de keizer besliste over
leven en dood van het volk en het volk werd beschouwd als onderdanen. Ze moesten
onvoorwaardelijk gehoorzaam zijn. Het vaderlijk aspect verwijst dat de koning of de keizer
beschouwd werd als een vader der vaderland. Dus als een vader voor zijn volk zorgen.
De samenstelling van de Franse bevolking. Dia adel en geestelijken zijn maar goed voor 2,4%,
de rest was het volk en zij hadden niet in de pap te brokken
1
, Laboureurs: ploegers
Tenanciers: pachters
Journalier: dagloner
Errants: landlopers,
bedelaars
Domestiques: huispersoneel
Boutiquiers: verkopers
Curés: pastoor, moines:
monnik
D’épée: zwaard / ambtsadel
(magistratuur)
Samenleving in detail:
- Bovenaan = machtsdriehoek. Opdelingen tussen hogere geestelijkheid en hoge adel!
- Onderkant =gewone volk. Vanonder staan de bedelaars, dan knechten, dan pachters,
dan de knechten en landarbeiders en dan boeren en winkeliers (landbezit). Helemaal
bovenaan had je dan de burgerrij zij hebben mogelijkheid om op te klimmen in de
machtsdriehoek.
De adelstand zat in een soort bevoorrechte positie , want mensen die hiertoe behoorden
kregen privileges (werden vrijgesteld van sommige taken en belastingen). Dit zorgde ervoor
dat mensen die tot die adel behoorden op een andere manier dan arbeid/werk aan inkomen
geraakten en zo een welstand opbouwden. Dus adelstand kon je bereiken door geboorte of
doordat mensen op bepaald ogenblik een ambt bekleden of koning kon adellijke titels
toekennen. Zo ontstaan vele sociale verschillen
Oblomov (boek) vraag wordt gesteld welk werk je doet. En het antwoord van de
hoofdfiguur in dat boek is ‘werken, hoe kun je me zo beledigen?’ Wie moet werken om in
leven te blijven/om aan zijn inkomen te bereiken… . Wie iets betekende in de samenleving
moest niet werken! Arbeid adelt, maar adel arbeid niet?
We zitten in een situatie waar er economisch van alles
verandert. Door die verandering ontstaan er een nieuwe
groep rijken de plaats innemen van de traditionele manier van
rijken. Niet langer grondbezit, maar industrialisatie. Op
economisch vlak neemt de burgerrij steeds meer de plaats in
van die traditionele adel. Je zit dus met een groep van mensen
de burgerrij, die economisch belangrijk wordt. Maar die
samenleving zit voor een stuk gebonden in die oude politieke
structuren. DUS ECONOMISCHE MACHT, MAAR GEEN POLITIEKE MACHT.
Dit kan niet, niet houdbaar op die manier. Die onhoudbare situatie is een soort explosieve
toestand, wanneer gaat die bom barsten (hoe zal het veranderen, waar enzo…).
2
, 3. Verlichting
Basisprincipes:
- Mensen begonnen zelf na te denken. Belangrijke overtuiging dat er vooruitgang is en
door wetenschappelijke evolutie. Enorme boost om mensen te laten geloven in de
ideeën. Als de ratio een beetje de plaats van het geloof inneemt, dit enorme gevolgen
had voor de godsdiensten. Het rationele en het kritisch denken wordt eigenlijk het
nieuwe leidmotief.
- Ander principe is het idee van de gelijkheid (alle individuen gelijk geboren)
- 16de-17de eeuw zich beginnen verspreiden over heel Europa. Alle veranderingen die we in
die eeuwen erna de revue zien passeren (Nationalisme, socialisme, liberalisme,
individualisering, mensenrechten, secularisering) die zijn allemaal doordrongen van de
basisideeën van de verlichting. Dit zijn dus allemaal op 1 of andere manier
producten/gevolgen van die stroming dat de verlichting was.
Politieke verlichting:
- Deze verlichting gaat resoluut in tegen het absolutisme en de ongelijke verdeming die
daarbij kwam kijken. Politieke velrichters bieden alternatieven aan:
o Hobbes:
Hobbes pleit voor een politiek systeem waarbij het volk en de vorst een contract
met elkaar aangaan. Het volk heeft de macht maar via dat contract geven ze alle
macht aan een vorst. In ruil zal de vorst dan doen wat hij goed acht voor het volk
en ter bescherming van het volk handelen. Alle macht bij één persoon is volgens
Hobbes nodig omdat er anders oorlog en dus ellende zou ontstaan in de
maatschappij. De enige garantie voor vrede is volgens hem een sterke heerser.
Hij zegt ook dat een vorst niet van GOD komt maar dat het volk deze sterke
figuur moeten kiezen om macht aan te geven -> basis voor democratie
Kritiek:
Als je 1 iemand alle macht geeft -> misbruik
Het is maar een kleine verandering van het bestaande regime
o Voltaire (verlicht absolutisme)
Hij verzette zich tegen ongelijkheid. Hij sprak zich uit voor een monarchaal
regime waarin de soeverein ‘verlicht’ door de ‘filosofen’ zou regeren met steun
van het volk, tegen de aristocratie in. Hij wilde dus de macht van de vorst niet
verminderen maar wel ten dienste stellen van het volk en niet van de elite. Een
vorst moest verdraagzaamheid, algemeen welzijn en dienstbaarheid als grote
doelen stellen.
Kritiek
Vorst moest alles doen voor het volk maar was geen sprake van
inmenging of tegenspraak.
o Locke:
De situatie in Engeland aan het einde van het Ancien Régime was er één waarbij
de rechterlijke macht vrij veel onafhankelijkheid had. De burgerlijke vrijheden
waren in een voor die tijd al hoge mate verzekerd, meer dan de politieke
vrijheden alleszins. Het Engels regime kon nog geen echt parlementair en nog
minder een democratisch stelsel genoemd worden, maar het was in vele
opzichten ‘liberaal’. Het is binnen deze context dat John Locke zijn ideeën
ontwikkelde
Centraal in het denken van John Locke staat het idee van ‘Rechtsgelijkheid’. Hij
3