Inleiding maatschappelijk werk: deel 2: geschiedenis
Hoofdstuk 1: Historisch perspectief
1.1 Inleiding
Terugblikken = je kan pas begrijpen waar je naartoe gaat als je kan terugblikken op waar je
vandaan komt.
Maatschappelijk werk wordt beïnvloed door de context en de tijdsgeest, maar ook door haar
signaalfunctie. Daarnaast mogen we ook niet vergeten dat MW zelf ook invloed heeft gehad
op de structuren van de samenleving, het beleid en heeft maatschappelijke ontwikkelingen
in gang gezet.
Effecten van maatschappelijk werk:
Juridisch: ontstaan van sociale wetten en decreten: sociale zekerheid, armoededecreet,
budgetmeter, collectieve schuldregeling, oprichting DAVO (fonds alimentatievordering),…
Methodieken: Cliënten worden in plaats van gebruikers volwaardige partners: participeren
van mensen in armoede: ‘Verenigingen waar armen het woord nemen’, patiëntenrechten:
patiënten die deelnemen aan gezondheidsraden, werken met ervaringsdeskundigen, ….
Er is een wisselwerking tussen de maatschappelijke context en het ‘denken over’
maatschappelijk werk dat sterk bepaald wordt door de tijdsgeest en continu in verandering
is.
Mary Richmond (1861-1928) - Amerika
Grondlegster professioneel MW
Methode: ‘Social Casework’
Wetenschappelijke basis voor liefdadigheid van vrijwilligers
Ontwikkelt methodes en terminologie
Sociologische kijk (= maatschappelijke kijk, gehele kijk: wisselwerking tussen mensen)
Systemische kijk + handelen: wisselwerking tussen cliëntsysteem en de sociale omgeving
Maatzorg: ‘geval per geval’;
Outreachend werken (o.a. het huisbezoek);
Werken met gezinnen: maatschappelijk werkers zijn gezinsbegeleiders.
Structureel werken;
Materiële basisbehoeften en praktische hulp.
Nieuwe begrippen zijn:
o sociale diagnose
o de subjectieve beleving van het cliëntsysteem;
o de term ‘cliënt’;
o sociaal onderzoek: sociale problemen zijn niet alleen vanuit individuen te verklaren
maar ook vanuit sociale omstandigheden;
o belang van scholing van de maatschappelijk werker;
1
, o ontwikkelen van methodes, o.a. gezinsgericht werken.
Marie kamphuis (1907 – 2004) brengt het social casework in de jaren vijftig van Amerika
naar Nederland en Vlaanderen. Ze stelt dat ‘social casework’ een ‘huis met vele deuren’ is.
Dat betekent dat het maatschappelijk werk voor allerlei invloeden heeft opengestaan en
steeds geprobeerd heeft om die dan te vertolken in een aanpak met een eigen gezicht.
In de jaren ’50 hebben de medische en psychiatrisch wetenschappen een hoog aanzien. Het
maatschappelijk werk laat zich sterk beïnvloeden door dit eerder persoonsgebonden
denken, zoals de psychoanalyse en de client-centered therapie.
Vanaf de jaren ’60 en ’70 spreken we over postmodernistisch social casework waarbij de
maatschappelijk werker eclectisch handelt. Er ontstaan nieuwe praktijkbewegingen in het
maatschappelijk werk: krachtengericht, narratief, oplossingsgericht, evidence-based,…
De 20ste eeuw wordt gekenmerkt door het samengaan van modellen en methodieken. Dit
heeft heel wat positieve aspecten, maar er is ook verlies. Er wordt aan het individu een hoge
mate van zelfreflectie gevraagd. Het cliëntsysteem construeert mee.
Evolutie naar meer complexere hulpvragen, meer flexibiliteit, mondiale problemen,
migratiestromen, vergrijzing, jongerenwerkloosheid, verstedelijking, milieuproblemen,
éénmaking van de Europese markt,… zijn nieuwe uitdagingen voor het maatschappelijk
werk.
Maatschappelijk werk is nooit waardevrij geweest en vertrekt steeds vanuit een visie. De
centrale waarden van het maatschappelijk werk in de 21ste eeuw zijn:
- Respect voor de gelijke waarde en waardigheid van alle mensen.
- Mensenrechten en sociale rechtvaardigheid.
- Erkenning van pluralisme en diversiteit.
- Het willen verlichten van noden.
- Het ontwikkelen van potenties in mensen, empowerment.
- Sociale insluiting, inclusief denken.
1.2 Vlaanderen
Liefdadigheid
Vroeger
In de christelijke kerk zagen we elementen van maatschappelijk werk. Denk hier aan de
werken van barmhartigheid: de hongerige eten geven, de naakten kleren, de dorstige laten
drinken, de zieken verzorgen,…
Nu
Bij het afbrokkelen van de verzorgingsstaat neemt het vrijwilligerswerk weer toe. Nu niet
vanuit liefdadigheid of religie, maar vanuit solidariteit, zelfontplooiing en participatie aan de
samenleving. De financieel-economische crisis doet het aantal vrijwilligers stijgen in de
welzijnssector. Krimpende overheidsbudgetten hebben onder andere besparing van
2
,betaalde, professionele werkkrachten tot gevolg. Vrijwilligers vervangen maatschappelijk
werkers.
Armoedebestrijding
Vroeger
Vanaf de 16de eeuw worden armen als een probleem voor de maatschappij gezien. De
scheiding tussen kerk en staat wordt meer en meer zichtbaar. De wereldlijke overheid
oefent op een aantal caritatieve instellingen toezicht uit. De staat neemt meer en meer de
verantwoordelijkheid voor de armen op. Dit gebeurt met het oog op de openbare orde.
Armen zijn niet meer een evenbeeld van Christus, die ook in armoede leefde, maar armen
zijn zelf verantwoordelijk voor hun armoede. Armoede is een schande en een ondeugd. In
deze visie krijgen armen voedsel en onderdak maar worden ook verplicht heropgevoed.
In het begin van de 19de eeuw komen kinderen meer en meer in zicht, zij het meestal bij
verwaarlozing en misbruik. Deze kinderen moeten beschermd worden waardoor er nu
gewerkt wordt in de daarvoor gesloten wereld van gezinnen. Het gezin wordt vervangen
door een beter opvoedingsklimaat. De zorg voor het kind is meer en meer specialistenwerk.
De kinderen krijgen een standaardopvoeding.
Nu
Maatschappelijk werkers worden nu ingezet om overlast te verminderen en te bestrijden en
veiligheid te bevorderen.
Werken
Vroeger
Werkloosheid wordt gezien als oorzaak van armoede. Armen moeten in ruil voor voedsel en
onderdak werken. Iedereen moet werken of een scholing volgen. De overheid heeft er ook
alle belang bij om de ‘onmaatschappelijken’ (alcoholisten, landlopers, prostituees,
criminelen, stakers …) in het productieproces te brengen en te houden voor een stabiele
maatschappij.
Nu
Voor wat hoort wat! Ligt hier de basis van de huidige actieve welvaartstaat, die mensen
minder afhankelijk wil maken van sociale uitkeringen en ze er toe wil aanzetten om snel
terug te werken? Het disciplinerende karakter van het maatschappelijk werk krijgt daardoor
weer meer aandacht. De arbeidsethos staat nu nog hoog aangeschreven.
Overheidsinstellingen
Vroeger
Na de Franse revolutie (1796) worden twee overheidsinstellingen opgericht op het niveau
van de gemeente: het Bureel van Weldadigheid en de Burgerlijke Godshuizen. Het Bureel
van Weldadigheid heeft als opdracht de armoede te lenigen en hulp te geven aan de armen.
De Burgerlijke Godshuizen geven allerlei maatschappelijke opvang en zorg in de vorm van
3
, vondelingen- en weeshuizen, bejaardenhuizen, hospitalen, gestichten, opvoedingshuizen
voor jeugdige delinquenten. In 1925 wordt de Commissie van openbare Onderstand (COO)
opgericht, een samenvoeging van de vroegere Burelen van Weldadigheid en van de
Burgerlijke Godshuizen.
Nu
De werking van het Openbaar centrum voor Maatschappelijk Werk (OCMW), opgericht in
1976, is ruimer dan het geven van bijstand aan armen en het zorgen voor maatschappelijke
opvang. De OCMW’s hebben als hoofdopdracht de sociale grondrechten van alle burgers te
garanderen. Toch blijft het belangrijkste doel de bestrijding van kansarmoede. Vanaf 1980
wordt armoede voor het eerst officieel op de beleidsagenda geplaatst.
Elk OCMW moet ten minste één maatschappelijk werker in dienst hebben.
De Vlaamse regering heeft het voorstel van minister Liesbeth Homans (N-VA ) goedgekeurd
om vanaf 1 januari 2019 de bestaande OCMW’s af te schaffen en te integreren in de
gemeentebesturen.
Arbeidsbeweging
De Industriële Revolutie zorgt er voor dat de samenleving zich ontwikkelt naar een stedelijke
samenleving met kerngezin. Door de industrialisering ontstaan grote arbeiderswijken. De
toenemende overheidsbemoeienis van voornamelijk arbeidsgezinnen gaat hand in hand met
professionele aandacht voor problemen in gezinnen en families.
Tijdens de 19de eeuw wordt de sociale problematiek steeds groter en is er een toename van
verarmde arbeiders. Arbeiders, en hun kinderen, leven in erbarmelijke toestanden, met
problemen zoals: cholera, alcoholisme, ondervoeding, zuigelingensterfte, kinderarbeid...
Volksopvoeding dient voor het handhaven van de openbare orde en als
beschavingsoffensief: betere werkomstandigheden, betere huisvesting, betere hygiëne,
betere scholing …
Onder druk van de katholieke, socialistische en liberale vakbonden komen op vrij korte tijd
een aantal sociale wetten tot stand:
- 1889: arbeidshuisvesting kinderarbeid (geen kinderarbeid onder de 12 jaar)
- 1893: algemeen meervoudig stemrecht
- 1912: kinderbescherming
- 1919: het Nationaal werk voor Kinderwelzijn
- 1921: afschaffing van de kinderarbeid stemrecht voor vrouwen (gemeente)
- 1924: voorloper van de pensioenwetgeving gezinstoelagen
- 1925: de Openbare Onderstand (COO)
- 1936: verzekering tegen ziekte en invaliditeit betaalde vakantie
4