Cultuurgeschiedenis van de Lage Landen 2
Cato Vervoort
Cato Vervoort 1
,Cultuurgeschiedenis van de Lage Landen 2
Van de Franse Revolutie tot vandaag
(College 1)
1789 tot nu is de moderne periode. Wat is moderniteit? Wat maakt de mens, de wereld modern?
Moderniteit verus traditie. Traditie en overlevering. Moderniteit: het openbreken van die
beslotenheid vanuit cultureel superioriteittscomplex. Permanente vernieuwing = verbetering.
Traditie: God ligt aan de grondslag, is de enige die ons kan bevrijden. In de moderniteit wordt
de rol van God meer in vraag gesteld. Het statische systeem wordt synamischer.
In de Lage Landen: vanaf 1789: modernisering is geen zaak meer van louter elite, wel van alle
mensen uit de maatschappij. Iedereen wordt betrokken.
Moderniteit en geloof: het geloof in vooruitgang verus het geloof in God: de mens gaat er van
uit dat God al dan niet de schepping heeft uitgevoerd, maar de schepping is niet perfect: de
mens kan de onvolmaakte schepping zelf ‘herscheppen’. Het traditionele geloof in God wordt
vervangen door het geloof van de mens in zichzelf. De wereld is maakbaar.
Moderniteit en traditie staan tegenover elkaar, maar toch recycleert de moderniteit een aantal
zaken uit de traditie en het Christelijk geloof. Vgl. de mythe van het aards paradijs: wordt nu
geprojecteerd als ideaal naar waar de mens streeft. Het moderne wereldbeeld weerspiegelt
individualiteit, dreiging, en niet langer een ‘perfecte’ wereld meer.
(College 2)
1789 is de begindatum van de solide moderniteit, van de echte daadwerkelijke moderniteit. De
modernisering van de wereld en het Westen gebeurde al eerder (Renaissance), vanaf de tweede
helft van de 15e eeuw. Dat verschil tussen het moderniseren van de wereld is een hoofdzaak in
kwestie van mentale gedachtegang, intellect, schrijvers, kunstenaars, wetenschappers, filosofen
en de mensen die de daad bij het woord voegen en op de grond van hypotheses de wereld in
kaart proberen te brengen (ontdekkingsreizigers); een moderniteit die de massa nog niet beroert.
Een moderniteit met een beperkte sociale mobiliteit. Een modenriteit van traditie. De
traditionele wereld is een wereld van status quo, een statische wereld; je sterft inde klasse
waarin je geboren wordt. Politiek gesproken is het een werel waarin de ruimte ingedeeld wordt
door een macht die gedistribueerd wordt in traditionele vorstendommen (traditie) die allemaal
erg religieus zijn.
In de solide moderniteit bestaan er natiestaten: de stem van het volk wordt betrokken. Elke
bruger (geslacht, huidskleur, religie, …) heeft evenveel macht. Eén burger, één stem. Iedereen
die burger is van zo’n natiestaat is een burger in het moderne ideaal, die wordt meegenomen in
een modern geloof dat de wereld maakbaar is, dat het de mens zelf is die op grond van zijn
eigen inzicht de wereld ‘herschept’, tot die wereld een betere wereld wordt, en uiteindelijk zelfs
een soort ‘aards paradijs’. Dat neemt niet weg dat God nog steeds belangrijk is, Hij wordt
simpelweg geherdefinieerd (cf. gedicht Jan van Beers, De Stoomwagen, 1859). De schrijver is
in deze tijd iemand die een bepaalde boodschap wil delen met een ruim publiek, een boodschap
Cato Vervoort 2
,waar hij zelf achter staat. Terzelfvertijd wordt die boodschap gedragen door belangrijke
groepen binnen de maatschappij. Jan van Beers formuleert in de Stoomwagen geen meningen,
hij geeft het beeld van de maatschappij op dat moment weer.
In 1893 is er in Nederland maar zeker in Vlaanderen een groot deel van het volk niet geletterd.
Jan van Beers probeert iedereen mee te krijgen in zijn verhaal, ook de ongeletterde mensen. De
literatuur wordt in deze tijd ook voorgelezen: ideeën overdragen. Hendrik Concience wilde de
modernisering in Vlaanderen stimuleren door op zo’n manier te schrijven, dat iedereen het kon
begrijpen; ook de ongeletterde mensen. Wat wij nu literair minderwaardig vinden, was toen
enorm goede literatuur: omdat het mensen kon meeslepen. Concience wordt ‘de man die zijn
volk leerde lezen’ genoemd. Mensen wilde dankzij Concience’s verhalen leren lezen.
Jan van Beers, Hendrik Concience schrijven geen ‘propaganda’ litaratuur, ookal worden hun
ideeën sterk beïnvloed door de omgeving waarin ze zich bevinden. Ze zijn er simpelweg beiden
van overtuigd dat de wereld gemoderniseerd moet worden, dat dat het hele volk ten goede komt.
Hij ziet ook dat België alle troeven in hand heeft om deze modernisering aan te wakkeren.
Jan van Beers’ gedicht de Stoomwagen overlapt op een gegeven moment met het dominante
discours van de publieke ruimte (zie slide 2 van les 2): ‘spoorweg geeft vleugels’, vrijheid, de
mens kan op grond van zijn eigen vermogen verheffen boven het aardse, dat je niet hoeft te
wachten op het hiernamaals om de hemel te betreden. De mens organiseert dat voor zichzelf
hier op aarde. De aanzet hiertoe was de aanleg van de spoorwegen. Niemand kan naast de
gemoderniseerde wereld kijken, alle moderniteit wordt nu realiteit. Niet langer meer de
gedachtestromen van filosofen of kunstenaars, maar de realiteit.
Het is een cliché, maar ook een waarheid dat nooit eerder in de geschiedenis het dagelijks leven
zo getransformeerd werd dan in de periode tussen 1789 en 1914. Je kon niet naast het
moderniseer traject kijken. Het was overal. De manier waarop de mens leeft, verandert volledig.
Er ontstaan zelfs nieuwe ‘menstypes’. Er is een soort discrepantie tussen het leven van alledag,
dat steeds moderner wordt en anderzijds de literatuur en de kunst, media die de dagelijkse
realiteit gaan bemiddelen waarin het moderne leven onderbelicht blijft, tenminste in zijn
concrete verschijningsvormen (technische objecten, fabrieken, moderne grote steden, …). Hoe
komt het dat de literatuur er zo lang over doet de moderne wereld de representeren? Misschien
vindt men het moeilijk om de complicaties en de productie van deze onbekende modernisatie
te verwoorden. De twee grote energiebronnen van de 18e eeuw zijn stoom en elektriciteit. Eén
van de toepassingen van elektriciteit is de telefoon; er ontstaat een heel nieuwe manier van met
elkaar omgaan, en dat zelfs binnen de huizen van het volk. (Vgl. drones die nu ook niet veel belicht
worden in literatuur). Wat moet de mens gedacht hebben op dat moment, dat de modernisatie zelfs
tot in de huiskamer keert? Iets waardoor hun geloof in de dingen bij wijze van spreken aan
diggelen valt.
Mensen die niet langer werk vonden op het platteland, konden in de industrie gaan werken, dat
vond de kerk een goed idee. Toch was de industriele werkplek een gevaarlijke plek, omdat er
daar oa. veel socialistische gedachtegangen leefden. Het pendelfenomeen werd hierdoor ook
gestimuleerd, dat toont hoe sterk de trein een levendige aanwezigheid was voor de burgers. Hoe
kan het dan dat als je de literatuur en kunst gaat bestuderen er toch een zekere discrepantie is
tussen de moderne wereld en dat het in kunst en literatuur toch niet zo wordt weergegeven?
Cato Vervoort 3
, Misschien omwille van de moeilijkheid die schrijvers ondervinden om die moderne objecten
op een overtuigende manier weer te geven (Jan van Beers is een uitzondering – gevleugdelde
treinweergeven). Voor schrijvers die wat minder overtuigd zijn door de modernisering ligt dat
allemaal wat moeilijker: als je niet meteen de trein wilt symboliseren, maar realistisch wilt
presenteren, dan is dat misschien moeilijk als je gebruik moet maken van specifieke woorden
en grammatica. Misschien is het medium literatuur niet zo geschikt om de modernisering weer
te geven? Vgl. L’arrivée d’un train en gare, 1896: de mensen die deze film voor het eerst zagen
waren hierdoor enorm onder de indruk. Film kon de realiteit beter weergeven dan literatuur of
schilderkunst; film beweegt – en een trein ook – dus zo kan de trein in haar ware vorm
weergegeven worden. Toch is film uiteindelijk ook slechts een illusie. En dus niet anders dan
een illusie die kan worden opgeroepen door middel van woorden. De idee dat lietartuur de
werkelijkheid niet op een waarheidsgetrouwe manier weer te geven klopt dus niet helemaal.
Film zal zich al snel emanciperen, experimenteren om de realiteit nog overtuigender weer te
geven (vgl. Metropolis, Fritz Lang).
Literaire representatie versus ‘realisme’. Realisme drijft op de illusie van natuurgetrouwheid,
dat is net zo goed in de filmpjes van Lumière te vinden (vgl. Ceci n’est pas une pipe – het is
een beeld van een pijp, geen pijp). Op dat vlak is er weinig verschil tussen het medium
schilderkunst, film, fotografie of literatuur: ze maken allemaal gebruik van een aantal
kunstgrepen die eigen zijn aan dat medium, om een bepaalde realiteit te bekomen, maar nooit
zal het de ‘echte’ weergave ervan getoond kunnen worden. Literatuur is hoe dan ook nimmer
een directe, natuurgetrouwe weerspiegeling van de extra-literaire realiteit, het is en blijft een
illusie die tot stand wordt gebracht door een auteur. Welke technieken gebruikt een 19e eeuwse
auteur dan om die illusie op te wekken?
- Door het vermelden van feiten
- Echt gebeurde situaties
- Plaatsnamen, personen, …
- Verwijzen naar dingen die we kennen
- …
Op die manier kan de illusie van realisme opgewekt worden. Je zou bijvoorbeeld een personage
kunnen opvoeren met een duidelijke identiteit, het is een logisch personage; die logica zou je
kunnen expliciteren – een soort psychologische verklaring, zo kan je nog extra bijdragen aan
de aannemelijkheid van dat personage. Op het moment dat mensen het geloof in de illusie
verliezen, zal je gebruik moeten maken van andere middelen.
De extra literaire werkelijkheid vormt de input van de literaire tekst die conform tijdgebonden
literaire wetten en regels vorm krijgt, waarbij literatuur door de tijd heen diverse graden van
zelfstandigheid heeft gekregen. Ook ‘fantastische’ niet realistische literatuur wint aan prestige,
de niet realistische literatuur kan soms zelfs een beter beeld vormen van de realiteit dan
‘realistische’ literatuur zelf. Wat literatuur is, hangt af van wat op dat moment wordt
afgesproken dat literatuur is. Literatuur is variabel, verandert constant, en daarmee ook de
opvatting van literatuur.
Literatuur a la Jan van Beers is geen realistsiche literatuur, maar krijgt wel veel waardering.
Dat heeft te maken met het literaire aspect opzich. het is omdat de staat zich achter het
vooruitgangstraject scharen, dat Jan van Beers zo gewaardeerd wordt, ookal representeert hij
Cato Vervoort 4