Kinderwens leerdoelen en inzichtsvragen!
H19 (Kinderwens)
Leerdoel 19.1: De belangrijkste onderdelen van het menselijk voortplantingsstelsel noemen en de
functie van elk van deze onderdelen noemen: P768
Gonaden of geslachtsklieren: vormen van gameten en hormonen
Kanalen of buizen: opnemen en vervoeren van gameten
Accessoire klieren en organen: afgeven van vloeistof aan buizen van het voorplantingsstelsel of aan
andere afvoerbuizen
Structuren van het perineum: deze staan gezamenlijk bekend als de externe geslachtsorganen
Zowel bij de man als bij de vrouw zijn de kanalen verbonden met compartimenten en kanalen die uitmonden
aan de buitenkant van het lichaam, deze structuren vormen het tractus genitalis. Vrouw en man zijn enorm
verschillend. Bij de man geven de testes of mannelijke gonaden, geslachtshormonen af, de zogenoemde
androgenen (voornamelijk testosteron). Deze testes vormen ook de mannelijke gameten, de zogenoemde
spermatozoën, of spermacellen. Tijdens een zaadlozing reizen spermacellen langs een lang kanalen- of
buizenstelsel, waar ze worden gemengd met de klierproducten van accessoire klieren. Het mengsel wordt
zaadvocht genoemd dat vrijkomt bij een zaadlozing. Bij vrouwen geven de ovaria, of vrouwelijke
voortplantingsorganen, meestal slechts één onrijpe gameet, een oöcyt per maand af. Deze onrijpe gameet
reist langs een van de twee eileiders, die uitmonden in een gespierd orgaan, de uterus. Als een spermacel de
oöcyt bereikt en het proces van bevruchting begint, rijpt de oöcyt tot een eicel.
Leerdoel 19.2: De onderdelen van het mannelijk voortplantingsstelsel beschrijven; de functies van
het mannelijk voortplantingsstelsel en accessoire klieren bij de vorming van spermacellen
noemen; de samenstelling van zaadvocht beschrijven en de hormonale mechanismen
samenvatten die de voortplantingsfunctie van de man regelen: P769-778
Onderdelen:
De testes (testikels of zaadballen): UITLEG scrotum, Musculus Cremaster en de tunica Dartos, tunica
albuginea, testiskanaaltjes, rete testis, interstitiële cellen, vormen geslachtshormonen ook wel
androgenen genoemd (belangrijkste: testosteron), steuncellen of Sertolicellen, spermatogenese =
P769-770
Bouw spermacel: kop, hals, middelste gedeelte, acrosoom, celkern, centriolen, mitochondriale
spiraal, celmembraan van zweephaar, staart (zweephaar) P773
De epididymis: Laat in de ontwikkeling maken de spermacellen zich los van de steuncellen en liggen
ze in de holte van de testiskanaaltjes. Hoewel ze de meeste uiterlijke kenmerken van rijpe
spermacellen hebben, zijn ze nog altijd functioneel onrijp en niet in staat tot bevruchting. Ze worden
nu door vloeistofstromingen, die door cilia worden veroorzaakt, via de ductuli efferentes naar de
epididymis (bijbal) getransporteerd. Functies: het aanpassen van de samenstelling van de vloeistof
van de testiskanaaltjes, en de buis werkt als recyclingcentrum voor beschadigde spermacellen en als
opslagplaats voor rijpende spermacellen. Cellen die de epididymis bekleden, nemen resten op van
beschadigde of afwijkende spermacellen. Om spermacellen beweeglijk en volledig functioneel te laten
worden, moeten ze capacitatie ondergaan. Capacitatie vindt plaats wanneer: 1 nadat de spermacellen
zijn gemengd met klierproducten van de zaadblaasjes en 2 wanneer de spermacellen zijn blootgesteld
aan de omstandigheden binnen de vrouwelijke voortplantingsorganen. De epididymis geeft een stof
af die voortijdige capacitatie tegengaat.
De zaadleider of ductus deferens: hij stijgt op in de buikholte binnen de zaadstreng. Zodra beide
zaadleiders in de buikholte zijn, lopen ze aan weerszijden langs de urineblaas; daarna buigen ze
omlaag, langs de ureter op weg naar de prostaatklier. Verdere uitleg: P774
,Kinderwens leerdoelen en inzichtsvragen!
Het ejaculatiekanaal
De urethra/urineblaas: loopt vanaf de blaas tot het uiteinde van de penis.
Functie: afvoeren van urine en sperma.
Spermatogenese bestaat uit 3 stappen: mitose, meiose en spermiogenese.
Het grootste deel van het zaadvocht bestaat uit klierproducten die zijn afgegeven door de zaadblaasjes
(vesicula seminalis), de prostaatklier en de Cowperklieren. Ze geven hun producten aan het ejaculatie kanaal
en de urethra af. Primaire functies van deze klieren zijn:
Activeren van de spermacellen
Het bieden van voedingsstoffen die de spermacellen nodig hebben om beweeglijk te worden
Het vormen van de peristaltische contracties die de spermacellen en vloeistoffen door de
afvoergangen van het mannelijk voortplantingsorgaan voortstuwen
Het vormen van buffers die de zuren in de urethra en de vagina neutraliseren.
Prostaatklier extra uitleg functie: het prostaatvocht bevat seminaal plasmine, een eiwit met antibiotische
eigenschappen dat mogelijk infecties van de ureters bij de man tegengaat.
Cowperklieren (Glandulae Bulbourethrales) extra uitleg functie: deze klieren geven een dik, kleverig, basisch
slijm af (als glijmiddel) dat het urinezuur in de urethra neutraliseert en de glans penis (eikel) smeert. De
Cowperklieren monden uit in de urethra.
Zaadvocht (sperma of semen): is de vloeistof die spermacellen en de klierproducten van de accessoire klieren
van de mannelijke voorplantingsorganen bevat. Bij een gemiddelde ejaculatie of zaadlozing wordt twee tot vijf
milliliter zaadvocht uit het lichaam geloosd. Deze vloeistof die het ejaculaat wordt genoemd, bestaat
voornamelijk uit drie bestanddelen:
1. Spermacellen
2. Zaadvocht: vloeibare gedeelte van het sperma, een mengsel van klierproducten.
3. Enzymen
De penis bestaat uit 3 onderdelen: de wortel, de glans en de schacht (lichaam). P778
Hormonen: de lobus anterior van de hypofyse geeft twee hormonen af: follikelstimulerend hormoon (FSH) en
luteïniserend hormoon (LH). De afgifte daarvan gebeurt in reactie op gonadotropin releasing hormone (GnRH).
Uitleg P777-778 + KADER 19.1 op P794
, Kinderwens leerdoelen en inzichtsvragen!
Leerdoel 19.3: De onderdelen van het vrouwelijk voortplantingsstelsel beschrijven; het proces van
de oögenese in het ovarium verklaren: de cycli van het ovarium en de uterus beschrijven en de
gebeurtenissen van de menstruatiecyclus samenvatten: P779-791
Ovaria: amandelvormig, verantwoordelijk voor: (1) vorming van vrouwelijke gameten of eicellen (2)
de afgifte van vrouwelijke geslachtshormonen, waaronder oestrogenen en progestagenen
(maandelijkse cyclus) en (3) de afgifte van inhibine, dat via negatieve terugkoppeling bij de regeling
van de FSH-productie is betrokken.
Eileiders of tuba uterina: het transport van oöcyten vindt plaats door een combinatie van de
beweging van trilharen en peristaltische contracties van glad spierweefsels in de wanden van de tuba
uterina. Het kost de oöcyt normaal drie tot vier dagen om zich vanuit het infundibulum naar de
baarmoederholte te verplaatsen. Bevruchting is alleen mogelijk als de secundaire oöcyt gedurende de
eerste 12 tot 24 uur nadat deze is afgegeven, in contact komt met spermacellen. Onbevruchte
eicellen sterven af in de tuba uterina of de uterus zonder de meiose te voltooien.
Baarmoeder/uterus: biedt mechanische bescherming en voeding aan het zich ontwikkelende embryo
(week één tot acht) en de foetus (vanaf week 9 tot de bevalling). De contracties van de gespierde
uteruswand zijn belangrijk bij het uitdrijven van de foetus op het tijdstip van de geboorte. De uterus is
een peervormig orgaan en wordt door verschillende ligamenten op zijn plaats gehouden. De uterus
bestaat uit twee gedeelten: het corpus en de cervix. Meer uitleg P783-784
Vagina: een elastische gespierde buis die van de uterus naar het vestibulum loopt. De cervix uteri
steekt in de vagina uit. Het ondiepe gewelf dat de cervix uteri omgeeft, wordt het schedegewelf of
fornix genoemd. Het hymen (maagdenvlies) is een elastische epitheliale plooi van wisselende omvang
die de toegang tot de vagina deels blokkeert. Een intact hymen wordt tijdens de eerste seksuele
gemeenschap, het inbrengen van een tampon, fysieke activiteit of vaginaal onderzoek opgerekt of
gescheurd. Functies van de vagina: (1) de doorgang vormen voor de verwijdering van
menstruatiebloed, (2) het ontvangen van de penis tijdens de geslachtsgemeenschap en de opslag van
de spermacellen voordat ze de baarmoeder ingaan, en (3) het vormt het onderste gedeelte van het
geboortekanaal waardoor de foetus tijdens de bevalling passeert.
Oögenese: begint bij de geboorte, wordt tijdens de puberteit versneld en tijdens de menopauze
beëindigd. Vanaf de puberteit tot aan de menopauze worden elke maand eicellen gevormd in de